Urk in de late steentijd en bronstijd
Door
|Rond 4000 voor Christus bevindt Urk zich in een uitgestrekt laaggelegen landschap dat in het oosten grenst aan Overijssel en in het westen aan Noord-Holland. Het gebied wordt doorkruist door talloze beekjes en kreken die uitmonden in twee riviertjes, de Overijsselse Vecht en de IJssel. Met de komst van de eerste boeren rond 5300 voor Christus is het landschap opener geworden, met minder bos en meer open gebied. Dit kwam doordat de boeren delen van het bos verbrandden om nieuwe akkers in te zaaien en jong gras te laten groeien voor hun huisdieren. Hoewel het grootste deel van het gebied moerasachtig bleef, waren er langs het water rietvelden te vinden. Door de verzanding had de rivier echter een nieuwe loop gekregen, die nu boven Schokland liep, langs Tollebeek en vervolgens boven Urk naar het noorden om uit te monden in de steeds groeiende Noordzee. De enige handige manier van verplaatsing was eigenlijk over het water, dus de boeren vestigden zich voornamelijk op de hoger gelegen rivierduinen, zoals op Schokland, bij Tollebeek en bij Urk.
Rond 4.000 voor Christus zien we op Schokland, waar ook de eerste boerengemeenschap is ontstaan, een nieuwe vorm van begraven opkomen. De overledenen worden nu op hun rechterzijde met opgetrokken knieën begraven, vaak in een kist of grafkamer. In tegenstelling tot de akkerbouwers die hun doden met het gezicht naar het oosten begroeven, waar de zon in de winter opkomt, en anders dan de jagers-verzamelaars die hun overledenen vaak teruggeven aan de hemel (via een hemelgraf) en daarna nog een tijdlang bepaalde botten of schedels met zich meenemen voordat ze definitief begraven worden, symboliseerde de dood voor deze nieuwkomers vooral de overgang naar een nieuwe geboorte, vandaar dat de foetushouding werd nagebootst.
Deze manier van begraven verspreidde zich opmerkelijk snel via het noorden naar West-Europa. Het waren groepen jonge mannen die met paard en wagen en hun kuddes in korte tijd door heel Europa trokken. Ze reisden zelfs naar India, waar ze bekend werden als de Ariërs. We hebben veel kennis over hun cultuur dankzij de oude Vedische geschriften die vanaf 1500 voor Christus in India werden vastgelegd. Het DNA van bijna alle Europeanen vandaag de dag laat zien dat deze nieuwe groep van veehouders onze directe voorouders zijn – alleen al daarom is het de moeite waard om iets meer over hen te vertellen.
Als we alle Europese talen als een stamboom in kaart brengen, ontdekken we dat ze allemaal afstammen van een taal die Proto-Indo-Europees (PIE) wordt genoemd. Deze taal werd gesproken door nomadische herders die leefden op de Pontische steppen, het huidige Oekraïne, Zuid-Rusland en Kazachstan. Ze begroeven hun doden in houten kamers in immense grafheuvels, ook wel kurgans genoemd. In het voorjaar trokken de jonge mannen eropuit met hun kuddes en keerden in het najaar terug naar het woongebied van hun stammen. In hun cultuur gold 8 jaar voor jongens als overgangsfase: de jongen werd niet langer als kind beschouwd, maar ook nog niet als man. Vanaf die leeftijd werd hij opgenomen in de koryos, wat in het PIE "leger" betekent. Pas als hij op 24-jarige leeftijd kon bewijzen dat hij in staat was om zichzelf te voorzien van bezittingen zoals vee, land en vrouwen, werd hij officieel lid van de stam, in het PIE "teutos" genoemd, wat "volk" betekent.
Toen deze stammen het wiel uitvonden en paarden temden, konden deze jongemannen - die meer op jeugdbendes leken, mannenbonden in groepen van 50 - verder weg trekken met hun kuddes, vee stelen van andere volken, mannen doden en vrouwen ontvoeren (zoals te lezen in bijvoorbeeld de mythe van de Sabijnse maagdenroof). In de winter trainden ze zich voor deze strooptochten. Ze verfden hun lichaam zwart, waren naakt, behalve een riem met een kort zwaard, en droegen vaak een wolfskop op hun hoofd.
Als we vanuit hun perspectief naar de wereld kijken, kunnen we hun tradities aflezen aan de wintersterrenhemel: elke man was als Orion, een strijder die het gevecht met de stier (Taurus) moest aangaan om zijn beloning te ontvangen (de Plejaden). Ze vochten als jonge honden (Grote Hond en Kleine Hond) onder leiding van hun twee leiders (Tweelingen) om bezittingen te verwerven. Tot op de dag van vandaag kunnen we nog aspecten van deze cultuur herkennen in onze geschiedenis: het nieuwe jaar begon vroeger met het verschijnen van Orion aan de nachtelijke hemel tot eind maart. De Spaanse toreador toont dat het gevecht met de stier een kunst van het leven is. De wolf of de hond verschijnt nog steeds als een bewaker, zie bijvoorbeeld de hond in de Dom van Aken, de hond bij de godin Nehalennia. of de traditie van Sunderklaas op Ameland. En waarom noemen we de stippen op een dobbelsteen "ogen"? In de mannenbond werd een spel met noten (ogen genoemd in India) gebruikt om te bepalen wie de leider van de legerbendes zou worden.
De ontdekking van landbouw en het temmen van dieren betekende dat mensen geleidelijk de controle kregen over de natuur. Deze macht werd verder versterkt door de ontdekking van het maken van brons. Hierdoor konden mensen zelf dingen gaan maken in plaats van afhankelijk te zijn van natuurlijke gereedschappen. Deze nieuwe ontdekkingen gaven de mens meer macht over de natuur en zorgden voor meer voedsel en waardevolle bronzen voorwerpen die symbool stonden voor macht. Dit leidde tot de vorming van grotere gemeenschappen, stammen en volken, waarbij bepaalde individuen de leiders werden.
Met deze ontwikkelingen begonnen mensen zich te realiseren dat er niet alleen natuurkrachten waren waarmee ze rekening moesten houden, maar ook politieke machten - een elite die sterker was dan zijzelf en die ze beter te vriend konden houden. Voorheen brachten ze offers aan de natuurkrachten om de balans tussen leven en dood in stand te houden (PIE 'rta’ = orde), maar nu werd het ook nodig geacht om offers te brengen voor vrede met degenen die politieke macht hadden. Hierdoor begonnen ze deze natuurkrachten en politieke machten steeds meer te personifiëren als goden, wat afgeleid is van het woord "gieten" en betekent "datgene of diegene aan wie men een offer brengt".
De komst van deze veehouders bracht nog een andere revolutie teweeg in Europa. Ze hadden genen die melk-tolerant waren, wat betekent dat ze in staat waren om langdurig en veel melk van dieren te drinken en daardoor hun gezondheid te verbeteren. Dit resulteerde in een sterkere bevolkingsgroei. Voorheen hadden boeren van de Swifterbantcultuur en latere boeren slechts een paar runderen gehouden, voornamelijk als trekdieren. Ze dronken echter geen melk omdat ze er niet tegen konden. De nakomelingen van de nieuwe veehouders daarentegen konden wel melk drinken, waardoor ze in staat waren om grotere kuddes te houden.
In de Bronstijd zien we dat de loofbossen in de wijde omgeving van Urk verdwijnen en er steeds meer meren ontstaan op de diepste delen waar vroeger rivieren stroomden. Langs deze meren ontstonden uitgestrekte rietvelden die door boeren werden verbrand om jong gras te verkrijgen. Het overige gebied werd een uitgestrekt veengebied. Het werd steeds moeilijker voor boeren in het uitgestrekte gebied rond Urk om aan akkerbouw te doen, omdat ze afhankelijk waren van hoger en droger land, en de waterstand bleef maar stijgen.
BronnenDe komst van de veehouders, onze huidige cultuur
Van magie naar religie
Met melk meer mans