Urk tot de IJzertijd, 600 BC
Door
|Geschiedenis heeft – en dat wordt vaak vergeten – allereerst met identiteit te maken! Elke (nieuwe) gemeenschap heeft behoefte aan een eigen geschiedenis die de ontwikkeling van haar identiteit weergeeft. Dat gold in 1815 toen het Koninkrijk der Nederlanden werd uitgeroepen, dat gold voor Athene toen dat het centrum van Griekse cultuur werd (de Ilias van Homerus), dat gold voor Jeruzalem in 622 BC toen de tien stammen van Israël werden weggevoerd en velen naar Jeruzalem vluchtten (de Torah) en dat gold voor Urk toen het geen eiland meer was (het boek van C. de Vries, Geschiedenis van het eiland Urk). De Vries beschrijft de geschiedenis van Urk als “Gods werk”. En vanuit die ‘heilhistorische’ kwalificatie is het begrijpelijk dat zijn geschiedenis aanvangt met Sint Odulphus. Daarmee geeft hij dan ook impliciet te kennen dat de daaraan voorafgaande geschiedenis er eigenlijk – voor de identiteit en geschiedenis van Urk – niet toe doet!
Waarom willen wij wel een poging wagen over die voorafgaande geschiedenis wat meer te zeggen? Enerzijds omdat er in de duizenden jaren vóór Sint Odulphus wel degelijk factoren zijn te benoemen die bepalend zijn geweest voor het karakter en de identiteit van Urk en anderzijds omdat de geschiedenis van Urk verder is gegaan. Het dorp, nu fysiek verbonden met het vasteland, ondergaat steeds meer de invloed van buitenaf, niet alleen economisch-materieel, maar ook geestelijk-cultureel. Wil de toekomstige generatie van Urk het eigen karakter van haar gemeenschap kunnen weergeven dan moeten zij dat (ook) kunnen doen aan de hand van de vroegste geschiedenis èn in de taal van de huidige moderne cultuur. En is C. de Vries de Urkers daarin in feite niet voorgegaan door zijn geschiedenis te schrijven op wetenschappelijk verantwoorde wijze?
Vanuit die overwegingen willen we hier een aanzet geven over de oudste geschiedenis van Urk en omgeving vanaf het eerste moment dat er mensen naar Europa kwamen, werkend met dezelfde wetenschappelijke instrumenten als waarin C. de Vries zijn pionierswerk schreef.
De ondergrond van het oude eiland is een overblijfsel van de voorlaatste ijstijd, de Saale-ijstijd (circa 180.000-130.000 BCE). Gedurende die ijstijd bedekt het ijs het gehele noordelijke deel van Nederland en voert enorme hoeveelheden zand en gesteenten uit Scandinavië mee. Door erosie en verplaatsing van ijs, gesteenten en ondergrond ontstaat een zeer compacte keileem, dat op de meest zuidelijke grenzen van het ijs als hoge stuwwallen (eindmorenes) blijft liggen. De huidige dorpskern is slechts een schamel restant van een enorme eindmorene. Toch strekt ook nu de laag keileem zich nog tot ver in het IJsselmeer uit (onder andere op de Vormt) en bereikt de laag daar diktes tot 8 meter. De bijzonder talrijke stenen die in het keileem voorkomen en de geweldige afmetingen daarvan (tot wel 6 meter omtrek), maken dat oude kaarten het Val van Urk als gevaarlijk voor de scheepvaart beschouwen. Ook nu nog vormen de bekende Ommelebommelesteen en andere grote stenen een gevaar voor surfers en scheepvaart. Een deel van de grond benoorden de dorpskern wordt na de drooglegging door keileem en stenen ongeschikt geacht voor landbouw. Daar ontstaat het Urkerbos met daarin het geologisch reservaat Van der Lijn. Nadat het ijs zich terugtrekt, wordt Urk een onderdeel van een groot samenhangend gebied waarin het met Schokland (ook zo’n eindmorene) en het Kamperland verbonden is. Urk en Schokland (hoewel in mindere mate) worden duidelijk herkenbare heuvels in het verder vlakke landschap. Qua begroeiing (of het ontbreken daarvan) wijken ze door het zand, de zwerfstenen en het kalkrijke en watervaste keileem af van de klei en veengronden in de rest van het uitgestrekte gebied. Van 130.000 tot 25.000 jaar geleden wordt de omgeving van Urk het domein van rendieren, mammoeten, reuzenherten en holenberen. In hun spoor komen ook de eerste mensen in onze streken, in de vorm van Neanderthalers (Homo Sapiens Neanderthalensis). Mensen met een blanke huid, die in kleine familiegroepen leven en rondtrekken al naargelang de plaatsen waar in die tijd van het jaar wild en vruchten het meest rijk voorradig zijn. Ze kunnen spreken net zoals wij en maken gebruik van stenen vuistbijlen, werpsperen en van vuur, ook bij de jacht waardoor open niet-beboste plekken in het landschap ontstaan. De moderne mens, Homo Sapiens Sapiens, komt voor het eerst rond 40.000 geleden naar onze streken en aanvankelijk vooral naar het zuiden van Europa. Zo ontstaan er ook contacten tussen beide groepen mensen. Alle mensen, behalve die uit Afrika, hebben om die reden voor ongeveer 2 procent Neanderthalergenen! De Neanderthalers zijn daarop uitgestorven, mogelijk omdat hun familiegroepen te klein werden, vergeleken met die van de moderne mensen, waardoor deze tegenslagen niet meer te boven konden komen. Misschien waren de moderne mensen beter in communiceren en samenwerken met elkaar, waardoor ze grotere groepen konden vormen en meer succesvol zijn in de jacht en bij onderlinge twisten. Van beide mensentypen is moeilijk vast te stellen hoe zij de natuur, hun wereld beschouwd hebben, maar dankzij de grottekeningen die ze hebben achtergelaten is daar toch wel iets over te zeggen. Want kunst is begonnen als magisch-religieuze kunst: met de kunst wilde men niet alleen iets uitdrukken van wat men ervaart, maar er ook iets mee bereiken! Zo lijken ze de wereld als een magische eenheid te hebben ervaren, bestaande uit onze dagelijkse wereld, het onderaardse dat al het nieuwe leven voortbrengt en de hemel zonder wiens licht en regen niets wil groeien, een wereld schijnbaar waar alles invloed heeft op alles en waar de mens niet boven staat, maar een klein onderdeeltje van is. Zo moeten ze ergens diep in het onderaardse van de grot invloed hebben willen uitoefenen voor zegen = vruchtbaarheid (denk aan Vrouw Holle) in hun dagelijks leven. Zo ontstonden ook de culturele feesten in de winter om het vuur = licht en leven terug te brengen in de Lente en zo ontstond de gewoonte om de doden te begraven in de richting waar de zon in Midwinter opkomt, in de hoop op een nieuw leven. Rond 10.000 BC komt er een eind aan de laatste ijstijd, het Weichselien. Het wordt geleidelijk warmer in onze streken, waardoor een deels bosrijk en deels open gebied ontstaat, doorsneden door talloze kreken en rivieren die hun water naar het westen afwateren. Door sterke wisselingen in de zeespiegel vallen rivierbeddingen droog, waar dan door zandverstuivingen rivierduinen ontstaan. Voor rondtrekkende mensengroepen wordt dit zo een aantrekkelijk gebied, waar allerlei eetbare vruchten, planten, noten en granen te vinden zijn, in kreken met visweren gevist kan worden en waar goed gejaagd kan worden op herten, zwijnen, oerossen, bevers, en dergelijke. Trokken ze vooral rond in de zomer, in de winter sloegen ze hun kamp graag op bij een hoge duin of een berg als Urk, om beschermd te zijn tegen stormen, kou en hoog water. Het is daarom niet toevallig dat op het Urker industrieterrein de Zwolse Hoek zo’n kampement werd gevonden dat tussen 5500 en 3000 BC door deze mensen gebruikt moet zijn geweest, een prima plek in de luwte van de Urker hoogte. Uit de daar opgegraven vondsten krijgen we een beeld van hoe deze mensen – deel uitmakend van wat we nu de Swifterbantcultuur noemen - geleefd hebben. Uit een eergetouw (eenvoudige ploeg), emmertarwe en huisdieren als varkens en kleine runderen bleek dat vissen, jagen en vruchten verzamelen nog wel hun hoofdbezigheid was, maar dat ze ontdekt hadden hoe zaden zelf uit te zaaien en dat bepaalde dieren goed te temmen waren. En uit paalgaten en begraven personen bleek dat ze daar ook huizen bouwden en lang genoeg verbleven om hun doden te begraven. Sommige paalgaten zijn door hun willekeurig patroon echter moeilijker te duiden en kunnen iets met hun gebruiken te maken hebben. In hun magische wereld kon het leven alleen in standgehouden worden als de balans tussen leven en dood niet verstoord werd. Een gedood hert werd aldus het leven terug gegeven door bijvoorbeeld zijn schedel en huid op een paar palen en stokken te hangen en zo met een gebed het leven weer terug kon krijgen. Van verzamelde vruchten stopte men uit dankbaarheid weer een klein deel in de grond, waardoor de landbouw werd ontdekt. Maar omdat het hier om vergankelijke materialen gaat is hier met zekerheid verder niet veel over te zeggen wat deze mensen in die tijd betreft. De Swifterbantcultuur kwam toentertijd in heel Nederland en in noordwest-Duitsland voor, maar al snel werd die in hetzelfde gebied opgevolgd door de Trechterbekercultuur, beter bekend als de Hunebedbouwers. Dit waren de eerste echte boeren in onze streek die vooral van de landbouw leefden, van granen als eenkoorn en emmertarwe, schapen, varkens en geiten en wat runderen hielden rondom hun permanente boerderijen, met muren van gevlochten takken en leem en met riet op het dak. Hun doden legden zij in de bekende hunebedden, waar de grote keien opgevuld werden met kleinere en vervolgens bedekt met grond en bloemen, binnen een cirkel van keien die deze gewijde plek afsloot van de gewone wereld. Ook in dit gebruik komt weer de opvatting rond dood en leven naar voren: wat een grafkamer was voor de doden, werd tegelijk een zwangere buik in het landschap, gericht op het Oosten waar met Midwinter de zon nieuw leven in de koude aarde opwekte. Hoeveel temeer zullen zij de natuurlijke berg die later Urk zou gaan heten daarom ook als zo’n heilige, gewijde plek ervaren hebben? Een plek waar je niet woonde, maar waar de religieuze ceremonies werden gehouden. Deze nieuwe boeren kwamen oorspronkelijk uit het Midden Oosten! Ze hadden dan ook een donkere huid, zwart haar en blauwe ogen. do-Europese cultuur Reeds vanaf 10.000 BC was in het Midden-Oosten een revolutionaire ontwikkeling op gang gekomen, die het nomadische leven zou vervangen met het blijven wonen op één plek, waarbij het verzamelen vervangen werd door landbouw en het jagen door het houden van getemde dieren. Dit betekende dat de mens voor het eerst ging werken, dat virussen meer kans kregen om zich te verspreiden, maar ook een enorme bevolkingstoename, die zich uitte in nieuwe migratiestromen, vooral vanuit het gebied van de Kaukasus, waar het wiel werd uitgevonden en het paard getemd werd. Deze cultuur van de Kaukasische steppen werd de Indo-Europese cultuur genoemd. Via de Donau vooral boeren, en later via Noord-Europa veehouders, begonnen deze vanaf 5000 BC ook Nederland te bereiken. Hun cultuur en hun taal zouden bepalend worden voor heel Europa, of het nu de tweelingen waren die Rome stichtten, de stierengevechten in Spanje, de kerstman of de mannenbonden, het waren alle uitingen van deze Indo-Europese cultuur. Het opmerkelijke is dat deze culturele revolutie in de geschiedenis van de mens voortkwam uit zijn magische voorstelling van het leven. Als alles, ook wat wij dingen noemen, een uitdrukking is van het leven is alles wat wij nodig hebben om te leven een gift. Een gift die we dan ook weer behoren terug te geven aan de gever. Uit die visie ontstond uit het verzamelen van vruchten de landbouw (van vruchten krijgen, vruchten kweken) en uit de jacht de veeteelt (van leven nemen, leven ter wereld brengen) en eeuwen later uit het gebruik van de aarde de smidskunst (van wat de aarde voortbracht als gereedschap, zelf uit de aarde gereedschap te maken). Dat laatste zou opnieuw radicale veranderingen brengen via de uitvinding van het brons en ijzer! De komst van boeren, landbouw op hoger land en veeteelt in de lagere delen, betekende evenwel niet dat de cultuur van jagen en verzamelen verdween. Integendeel, lang zouden ze naast elkaar blijven bestaan, in de open en hogere gebieden de dorpen van de boeren, in de bossen en het ‘onland’ de jagers en verzamelaars. Zelfs tot vandaag, waar geen kievitsei meer geraapt mag worden en alleen de koning nog zijn jachtgebied heeft, bestaat deze cultuur nog, ook op Urk waar de Urker visser nog een vorm van jagen en verzamelen beoefent! BronnenHet ontstaan van Urk en de komst van de eerste mensen
Swifterbant cultuur en Hunebedbouwers
Kaartje van de omgeving van Urk rond 3800 v.Chr.