Eiland Flevo kaart van Menno Alting
Eiland Flevo kaart van Menno Alting

Urk van 600 BC tot 966 AD

Door Sjoerd Haagsma |

Misschien moet je een Urker zijn om de geschiedenis van Urk echt te begrijpen. Welke Urker voelt geen trots als hij van verre, vanuit zee of vanuit de polder de bult weer ziet? Het is niet alleen een thuis, het is meer. Eigenlijk een bijna religieuze trots op dat Urk met z’n eigen karakter, waar dorp, kerk en gemeenschap moeilijk van elkaar te scheiden zijn.

In het jaar 966 wordt Urk genoemd in historische documenten, in een oorkonde van de keizer die Urk uitleent aan twee kloosters. Vanaf die tijd kennen we de geschiedenis van Urk enigszins, maar wat weten we van Urk in de vele duizenden jaren daarvoor? Kunnen we dat te weten komen zonder schriftelijke getuigen? En zo ja, wat was Urk voor een plek en wat zegt dat over Urk vandaag? In dit tweede artikel vervolgen we onze speurtocht, nu met name vanaf de IJzertijd.

Vanaf de IJzertijd

De uitvinding van ijzer rond 600 jaar voor onze jaartelling had in het noorden van Nederland vele nieuwe ontwikkelingen in gang gezet. Boeren konden betere gereedschappen maken, waardoor hun productie toenam en daarmee de bevolking. Door de grotere productie konden ze zich ook meer specialiseren in bepaalde ambachten, in veeteelt of landbouw, waardoor er een regionale handel ontstond. De best bewoonbare gebieden waren langs de Nederlandse kust, op duinen en terpen, maar toen de bevolking toenam begon men ook meer permanente bewoning te zoeken in de lagere, drassige veengebieden in het binnenland. En zo zal heel geleidelijk ook de delta van de Overijsselse Vecht, waar het schiereiland Urk een belangrijk deel van vormde, geleidelijk een meer permanente bewoning hebben gekregen.

Het veengebied waar Urk uit oprees was in 600 BC nog verbonden met Noord-Holland en het Kamperland, maar aan de zuidkant vormde zich een steeds groter binnenmeer, waar het  water door dichtslibbing van de Hollandse riviermonden steeds vaker zich een weg zocht naar het noorden en uiteindelijk rond 100 AD het veen tussen Urk en Enkhuizen definitief wegspoelde. De schaarse boeren trokken in de zomerperiode met hun vee rond in de lagere, grazige gebieden en leefden verder van wat landbouw op de hogere gedeelten en van visvangst met kleine bootjes in de vele kreken. Maar in de winter, met de kans op stormvloeden trokken ze zich terug op de hoger gelegen plekken, ook aan de oostkant van Urk. Aldus was er rond het begin van de jaartelling een redelijke handel en welvaart ontstaan langs de Nederlandse kusten, waar ook de bewoners in de veengebieden rondom Urk van konden profiteren.

Om de betekenis van deze boerensamenleving voor de ontwikkeling van de Urker cultuur beter te begrijpen, moeten we wat nader ingaan op de organisatie van hun samenleving. Net als bij de vroegere jager-verzamelaars van de Swifterbantcultuur, bestonden deze boerengemeenschappen lokaal uit een groeiend aantal families, als directe nakomelingen van één stamvader. Deze grootfamilies vormden samen een groter stamverband dat een vijftig- of honderdschap werd genoemd, omdat het ongeveer dat aantal weerbare mannen omvatte, die nodig waren om de gemeenschap te beschermen tegen aanvallen van buiten; immers van ijzer kon men ook wapens maken en werd de keuze tussen handel en roof – net als vandaag - bepaald door de onderlinge krachtsverschillen. Deze stamverbanden hadden een gemeenschappelijke  plaats van samenkomst, waar men gezamenlijk de seizoensfeesten vierde, juridische besluiten nam en de offeranden aan de goden bracht. Kwam men samen dan werd over die cultusplaats de vrede uitgeroepen, zoals we die nog steeds kennen in de huisvrede, kerkvrede en op Urk als de zondagsrust. De samenleving was dus opgebouwd uit een aantal families, die regelmatig bij elkaar kwamen in een gemeenschappelijk heiligdom, waar over alle zaken in de gemeenschap besloten werd, terwijl het land communaal bezit was, naar behoefte verdeeld en elk jaar herverdeeld onder de families. Het is opmerkelijk dat deze manier van samenleving op Urk altijd aanwezig is gebleven en formeel pas in 1934 in de vorige eeuw werd afgeschaft. De jaarlijkse bijeenkomst heette toen inmiddels ‘de Landerskerk’ en betrof het de eerste snee hooi die elke familie, lid van de kerk, van het hooiland op het Top mocht nemen. Het is deze trek die de Urker samenleving als een samenleving van families is gaan kenmerken.

Het vee van deze boeren bestond uit kleinere koeien dan die vandaag. Ze stamden af van de wilde oeros, de aurochs, die een stuk groter was, maar door het fokken met de meer tamme en kleinere, vrouwelijke ossen, waren verschillende soorten kleinere nakomelingen ontstaan. Of de naam Urk iets met dit vee uit die tijd te maken heeft, als naam van het graasgebied rondom het latere Urk, in onderscheid tot de meer dichtbegroeide bos- en moerasgebieden in de delta is heel goed mogelijk, maar laat zich moeilijk meer bewijzen.

Hoe het ook zij, dit was ongeveer het leven in de kleine, groeiende nederzettingen in het Urker land toen de Romeinen in ons land arriveerden.

De Romeinse tijd

Het moet 12 jaar BC een enorme schok voor deze mensen geweest zijn plotseling zulke zwaar uitgeruste Romeinse oorlogsschepen over het Flevomeer naar het noorden te zien varen langs wat later het eiland Urk heette. De Friezen die langs de kust woonden begrepen onmiddellijk dat verzet geen zin had en sloten daarom een pact met de Romeinen, waarbij ze soldaten en koeienhuiden als schatting moesten leveren. In 27 AD leidde deze schatting echter tot een Friese opstand tegen de Romeinen, toen de nieuwe gouverneur Olennius eiste dat de koeienhuiden die van de grote, wilde aurochs moesten zijn, in plaats van de getemde en gefokte, kleinere nakomelingen van de aurochs, het vee van de boeren in die tijd. Zo kwamen de Romeinen er al gauw achter dat de lage landen met hun drassige veen- en moerasgebieden en verraderlijke waddenkust verovering van Noordwest-Europa moeilijk maakte en trokken ze zich na het jaar 89 AD terug tot de Rijn als hun rijksgrens. De contacten en invloed over die grens bleven echter. Ten zuiden van Lelystad zijn resten opgegraven van wat mogelijk een Romeinse wachttoren is geweest om de route van de Rijn langs de Vecht, over het Flevomeer naar de noordelijke kust te bewaken en te beheersen. Zeer wel mogelijk zouden ze ook zo’n uitkijkpost annex handelspost op het schiereiland Urk gehad kunnen hebben, maar dat is ons niet bekend. De naam Urk voor het graasgebied rondom Urk, vroeger afgeleid van uroch of auroch, zouden de Romeinen dan vertaald hebben tot ur+wic = ur, de kleine koeien + wic = handelspost, later uitgesproken en geschreven als Urck.

Met de komst van de Romeinen veranderde ook de economie in de noordelijke Nederlanden. Er vond een schaalvergroting plaats van de handel, waarvan vele artefacten en munten in de kustgebieden nog getuige zijn. Ook bij Urk is een vondst van Romeinse munten gedaan, maar helaas is daarover veel onduidelijk, zodat we daar niet met zekerheid over kunnen spreken. Waar we dat wel van kunnen zeggen is dat de honderdschappen en stamverbanden die de Germaanse samenleving buiten het Romeinse rijk in Europa kenmerkten gedwongen werden zich strakker te organiseren om de steeds sterkere Romeinse invloed te weerstaan. Dat gold vooral voor die stammen die direct aan de grenzen van het Romeinse rijk hun woonplaats hadden. Hieruit ontstonden stammen als de Batavieren en de Franken die veel van de Romeinse gebruiken overnamen en ook in hun leger dienden. Er vonden allerlei gedwongen landverhuizingen plaats waaronder de Salische Franken die zich langs de oevers van de IJssel vestigden – waar Salland nog aan herinnert – en die een taal spraken waar ook het Urkers van af is geleid. En toen het Romeinse rijk rond het jaar 400 in West Europa uiteen begon te vallen, was het niet toevallig dat de Franken hun rol in de Lage Landen wilden gaan overnemen. Maar zo eenvoudig ging dat niet!

Wanneer de Romeinen ons land bereiken, zien ze dat de Rijn zich via drie takken in een delta van lage landen afwatert in zee. De noordelijke tak die via grote binnenmeren in zee stroomt noemen ze het Flevum, ook het grootste meer waar het doorheen stroomt krijgt die naam, evenals een eiland dat het passeert. Vraag is of met dat laatste het eiland Urk bedoeld kan zijn. Naast bovengenoemde topografische namen kennen we echter ook meer plaatsen die afgeleid zijn van Flevum, Flie of Vlie in onze taal: het lage land rond Amersfoort heette Flehite, de naam Vollenhove is afgeleid van Fulnaho oftewel Hoogte aan het Vlie, terwijl ook de naam Veluwe dezelfde kern Fela Oua heeft, wat vaal of braakliggend eiland betekent (denk aan ‘fallow land’ in het Engels). Blijkbaar noemden ze de stukken land in de delta ‘eilanden’, zoals ook het land waar de Bataven woonden door hen ‘het indrukwekkende eiland der Bataven’ werd genoemd.

Blijkbaar werd het hele stroomgebied van de meest noordelijke aftakking van de Rijn gekenmerkt door laag liggend, braakliggend, niet in cultuur gebracht moeras- en veengebied, waar de Romeinen hun gelatiniseerde namen aan geven. Ook blijkt dat die namen zich tot de huidige tijd hebben doorgezet. Dat maakt het onwaarschijnlijk dat het eiland Urk eerst Eiland Flevo zou hebben geheten en pas later – om welke reden? – Urk is gaan heten. De andere topografische namen geven eerder aanleiding de naam van Urk van zijn eigen etymologie af te leiden.

De Vroege Middeleeuwen

Na het jaar 200 AD was de zeespiegel zodanig gaan stijgen dat het alle bewoners niet alleen in de lagere veengebieden, maar ook uit de hogere toevluchtsoorden deed wegvluchten naar hogere kusten als Engeland. Het zou tweehonderd jaar duren voordat het waterpeil weer enigszins ging zakken en deze gebieden  opnieuw bewoond konden worden, door nieuwe boeren en stammen – velen van overzee uit het oosten - die zich ook weer Friezen gingen noemen, maar in feite ook uit Angelen en Saksen bestonden. Urk was toen een schiereiland geworden, waarlangs het Rijnwater nu in de Noordzee stroomde, terwijl met name de noordwestelijke kust blootgesteld werd aan de noordwester stormen, dat verdergaande afkalving van veen- en keileemgronden betekende. Echter een nieuwe bloeiperiode begon, vooral op de hoger gelegen gedeelten als Westergo in Friesland en het Kennemerland in Noord-Holland. Er ontstond vanuit deze Friese kustgebieden – dankzij oude stamverwantschap - een levendige internationale handel met de Scandinavische landen, met Engeland en met de Franken de rivieren op. Hun leiders waren een soort warlords die zich koningen noemden. Deze kregen ook steeds meer internationale invloed en werden daarmee ook concurrenten van de Frankische ambities die de hele kust van Noordwest Europa onder hun invloed wilden brengen. De strategische vraag werd dan ook wie de nieuw gewonnen veengebieden en het rivierenland in de Lage Landen zou gaan beheersen. Daar kwam nog bij dat de bevolkingsgroei in de Scandinavische landen – bij gebrek aan te ontginnen gebieden in eigen land – geen kant uit kon dan deze overzee te gaan zoeken. En zo ontstonden de Vikingtochten op zoek naar buit en nieuw land.

De regio waar Urk in lag werd aldus van groot strategisch belang. Hier kwamen de vaarroutes vanuit Utrecht en de Overijsselse Vecht samen. Met name Stavoren werd een belangrijke overslag- en stapelplaats tussen zee- en rivierschepen. De bevolking van het schiereiland nam daardoor weer toe, vooral in de hogere delen met de cultusplaatsen. De afkalving van het land door stormvloeden ging echter door, waardoor rond 800 AD het schiereiland uit verschillende eilanden ging bestaan, maar er ook een doorvaart ontstond de IJssel op. Dat bevorderde niet alleen de handel, maar ook de interesse van de Vikingen die een standplaats op Wieringen hadden gevonden, die ook de Frankische handelssteden aan de IJssel tot aan Deventer met hun rooftochten wilden bezoeken. Daarbij zullen ze zeer waarschijnlijk ook het eiland Urk hebben aangedaan, wat misschien blijkt uit een in 2020 gevonden ornament van een paardenleidsel in het oude dorp van het huidige Urk.

Begon in 734 met de Slag aan de Boorne de definitieve invloed van de Franken in de Noordelijke Nederlanden, pas na het ophouden van de Vikingtochten konden ze pas definitief beginnen met het onder Frankische controle brengen van het Nederlandse rivieren- en veengebied. Dit gebeurde op een economische en op een religieuze manier, waar Urk alleszins mee te maken zou krijgen.

De IJzertijd had door het kunnen maken van beter gereedschap de bevolking en de internationale handel enorm doen toenemen, waarbij de onderlinge machtsverschillen steeds groter werden. Had men aanvankelijk de wereld als magisch beschouwd, waar alles als iets levends werd ervaren, waardoor er diep respect was voor alles wat de natuur voortbracht, de kunst van het maken van ijzer bewerkstelligde dat de onderlinge machtsverschillen groeiden, plaatselijk, regionaal en steeds meer internationaal: voortaan zouden mensen worden opgeslokt door een  wereldrijk, dat ook hun cultuur en religie wilde gaan bepalen!

De kerstening van Urk

De samenleving in het gebied Urk in de Vroege Middeleeuwen zal een voortzetting geweest zijn van de oud Indo-Europese cultuur, zoals die ook was vóór het hoge waterpeil tussen 200 en 400 die toen bewoning in Noord-Nederland vrijwel onmogelijk maakte. De nieuwkomers waren zich weer Friezen gaan noemen en bovendien waren de verschillende stammen - Friezen, Angelen, Saksen - nauw aan elkaar verwant, gekenmerkt door soortgelijke zeden en gewoonten. De samenleving was meer complex geworden met een adel, vrije boeren, horigen en slaven, maar nog steeds georganiseerd als familiegroepen vanuit een gezamenlijk heiligdom. Dit heiligdom lag altijd op de hoogste heuvel in het gebied en werd elke familie vertegenwoordigd door een grote kei, waar men zich verzamelde om recht te spreken en de seizoensfeesten te vieren. Zo’n plaats werd nu een ‘espel’ genoemd, een samenstelling van ed = eed en spel = spraak, de plaats waar dus recht werd gesproken. Dit recht was echter gegrond in de gezamenlijke zeden en gewoonte, waarbij het uiteindelijk God was die de ware rechter was. Een goede indruk hiervan kun je vinden in de Lex Frisionum. Deze hoogste heuvel kreeg op Urk de naam Espelerberg. Het heiligdom te midden van de kring van keien zal niet meer dan een eenvoudig houten huisje zijn geweest, waar eenvoudige beelden van de goden stonden opgesteld en ook de offergaven werden achtergelaten.

Hoewel de Franken van oorsprong ook een Germaanse stam waren, hadden ze de ambitie om de opvolgers van de Romeinen te worden. Een groot aaneengesloten rijk, bestaande uit vele verschillende stammen maar centraal bestuurd, samen gesmeed door één religie die het Christendom zou moeten worden. Dat laatste gebeurde goedschiks op een economische manier of kwaadschiks met het zwaard. Wat het eiland Urk betreft kwam dit proces op gang toen de Franken definitief de macht kregen over de delta van de IJssel en Overijsselse Vecht, waar toen Stavoren de belangrijkste plaats was. Daar begon dan ook de kerstening: ergens rond 838 werd Odulphus door de bisschop van Utrecht de opdracht gegeven om het heiligdom van Stavoren om te vormen tot een klooster. De andere plaatsen in de delta die met dit heiligdom verbonden waren, waaronder Urk, zouden spoedig volgen: hun heiligdommen werden geconverteerd tot kerken. Alle zeden en gewoonten, alle opvattingen die in directe tegenspraak waren met het nieuwe Evangelie dienden te worden afgeschaft. Voor de mensen betekende dit een dilemma: blijf ik trouw aan de tradities van mijn voorouders of moet ik dit nieuwe geloof aannemen? En voor de kerk was er ook een dilemma: hoe meer ze van de voorouderlijke tradities afschafte, des te minder wilden de mensen overgaan naar deze kerk of daarin blijven.

De nieuwe godsdienst betekende een breuk tussen mens en natuur. De aarde en de hemel waren niet meer iets levends, van wie men gaven ontving en wie men gaven teruggaf en daarom met groot respect en zorg behandelde, maar dingen buiten het goddelijke, buiten de onzienlijke God, en zo iets wat de mens tot eigen voordeel kon exploiteren. Het betekende ook een breuk met de voorouders, die voortleefden via hun naam in hun kinderen, ieder mens stond voortaan alleen tegenover die ene onzienlijke God, vertegenwoordigd in de Paus of de Keizer. Tegen deze achtergrond was het latere Protestantisme een Germaans protest tegen Paus en Keizer en een terugkeer naar de wet. Moeder aarde bleef echter ‘een iets’, niet de ‘Levengever’, maar dat wat je kon uitbuiten tot het uitgeput was als de vissen der zee.

Zich welbewust van deze ‘Umwertung aller Werte’ werd daarom door de Frankische keizer en de Roomse kerk voor de weg van de geleidelijkheid gekozen. Als vroeger werd het land en het recht als van God beschouwd, maar nu op aarde vertegenwoordigd enerzijds door de keizer en zijn graven en anderzijds door de Paus en zijn bisschoppen. De keizer gaf het land aan de bisschoppen, de bisschoppen aan de kloosters en de kloosters ter bewerking aan de inwoners. Zo werden ook alle bewoners van het eiland Urk schatplichtig aan de kloosters.

Desondanks werd de kerstening een zeer langzaam proces, ook op Urk. In het jaar 1082 schrijft de abt van het klooster Sint-Pantaleon aan welk Urk schatplichtig was, een oorkonde die begint met “In naam van de heilige en ongedeelde Drieëenheid. Het zij aan alle Christgelovigen, zowel toekomstige als tegenwoordige, bekend .. “, m.a.w. de christelijke kerk bevond zich ook toen nog in een soort zendingssituatie, waarbij niet-christenen als ‘toekomstige’ christenen werden aangeduid. En bij de Christgelovigen bleven vele voorouderlijke gewoonten en geloofsvoorstellingen bestaan, zij het nu aangegeven met christelijke namen. Zo bleef Urk een samenleving van families, die samenwerken om elk voldoende levensonderhoud te garanderen, nu aangestuurd vanuit de kerk.

Bronnen

Paleogegrafische kaarten van de omgeving van Urk van 500 BC tot 800 AD (Vos et al. 2020)

Aardewerk uit de IJzertijd

Denarius van keizer Augustus

Eiland Flevo, kaart van Menno Alting

Kerkje op een terp in Friesland

Standbeeld Bonifatius bij Dokkum

Karolingische kruisfibula, brons

Canon van Urk