Urk als steunpunt van zeeroof

De graven van Holland hebben de soevereine leenrechten over het Urker gebied (‘de landen van Urck’) bij de vrede van Lohn in 1204 verkregen. Hun Oost-Nederlandse leenmannen oefenen het gezag op hun leengoed uit en zijn verantwoordelijk voor afdracht van de ‘tinsrechten’ aan respectievelijk het Pantaleonsklooster in Keulen en de St. Vitusabdij te Elten. Deze kloosters bewaren de oude akten waarmee Keizer Otto I hen in 966 en 968 de allerhoogste soevereiniteit over het Urker gebied toegekend heeft.

Ergens omstreeks 1300 wordt Urk door de zich steeds verder uitbreidende oer-Zuiderzee gescheiden van Emmeloord en Ens (die samen het huidige Schokland vormen) en worden ‘de landen van Urck’ een eiland op zichzelf. Samen met Emmeloord blijft het echter nog eeuwenlang een ongedeeld leengoed.

De leenheren over ‘de landen van Urck’ – die van Kuinre en Voorst – bezitten burchten en zijn – aangetrouwd – familie. Daarnaast laat de Heer van Kuinre zich Graaf noemen, een hoge en niet geheel ten onrechte gevoerde titel. Immers, Keizer Hendrik V heeft ooit aan de stad Stavoren een grafelijk recht verleend voor de beloodsing over de Naghel. Die rivierstroom ten noorden van Urk is een uitmonding van de IJssel en de Rijn en is de belangrijkste verbinding van de Duitse Hanzesteden met Holland, Friesland en open zee (Engeland en Scandinavië). Met de vrede van Lohn in 1204 wordt dit recht (‘comitatus’) als ‘Feudum Naghele’ formeel aan de Heren van Kuinre toegewezen. De omschrijving ‘feudum’ wijst erop dat er sprake is van een de familie toebehorend erfelijk leenrecht. Door het alsmaar verder oprukken van de Zuiderzee binnen de Oostwal en nabij Urk wordt het steeds moeilijker dit recht van de passerende schepen af te dwingen. En wanneer het dan niet goedschiks gaat dan moet het maar kwaadschiks. Is dit zeeroverij, of is dit een van oorsprong feodaal keizerlijk recht dat – wellicht tegen beter weten in – als een grafelijk recht met geweld wordt afgedwongen?

1200 Heynric de Kunre

Graaf Willem I van Holland is na 1204 de formele leenheer over de landen van Urck en ene Heynric de Kunre (ook wel bekend als Heynric de Crane) is dan leenman van het gedeelte van ‘De landen van Urck’ dat van oudsher toebehoort aan het Pantaleonsklooster van Keulen. Hoewel Heynric ook bezittingen rond Kuinre van de bisschop van Utrecht te leen heeft en in Kuinre een burcht bezit, heeft hij alleen op Urk ‘het overste recht’ (dwz. het hoge- of halsrecht dat recht geeft om met de dood te straffen). Het andere deel van Urck (dat van het klooster te Elten) komt toe aan de Heren van Voorst, die waarschijnlijk als voogden door Elten zijn aangesteld en ook het hoge recht mogen uitoefenen. Dat betekent dat we in het Urker gebied kunnen spreken over twee Hoge Heerlijkheden: twee min of meer zelfstandige staatjes in het Almere, de latere Zuiderzee.

Heynric staat bekend als zeerover die het vooral op de koggevaart van de Hanzesteden over het Almere (ofwel de prille Zuiderzee) voorzien heeft.

1300-1331 Henricus van Kuinre

Rond 1300 duikt de naam van Henricus van Kuinre op. Net als zijn voorvaderen noemt hij zich graaf van Kuinre en woont hij op de machtige burcht van Kuinre. Hij ziet zichzelf als heerser van de Zuiderzee en ieder die die wateren bevaart dient hem te betalen. De rechten als Heer van Urk ziet hij als een ondersteuning voor zijn grafelijke titel. Zijn Urker onderdanen zullen zeker in dienst van hun graaf betrokken zijn bij de beloodsing van diepliggende koggen over de ondiepe en gevaarlijke Zuiderzee. Immers, de vaart passeert vlak boven Urk. Het zal tot rijke inkomsten hebben geleid zowel voor de Urkers als voor hun graaf. Ook de Heren van Voorst, heer over het Eltense deel van Urk, zullen hebben meegeholpen en gedeeld in de opbrengsten van dit oude maar inmiddels verwaterde feodale Keizerlijke recht van beloodsing over de Naghel.

Een belangrijke rol als havenplaats voor de Hanzevloot is de nederzetting Naghele die eveneens op het Urker hoofdeiland ligt en havenfaciliteiten kent. Het op de bult gelegen dorp van Urk heeft in die tijd nog steeds een welvarende boerenstand met uitgestrekte landerijen. De Urker boter is een gewild product en wordt door Kamper kooplieden tot op de markten van Keulen verhandeld. Sommige welgestelde Urkers verhuizen naar de koopmansstad Kampen maar blijven vaak hun bezittingen op Urk houden. In 1339 sterft ene Mathias van Urc in Kampen als een zeer welgesteld man. En nakomelingen van Jan van Urck, een kaperkapitein, behoren tot aan de zestiende eeuw tot de elite van Kampen.

1331-ca. 1360 Johan van Kuinre & ca. 1330-ca. 1363 Zweder van Voorst

Johan van Kuinre, de neef van Henricus, oefent ook het edele kapersvak uit. De historische rechten waarop hij zijn bedrijf baseert zijn waarschijnlijk tanende, want in 1327 krijgt hij officiële kaperbrieven van zijn leenheer Graaf Willem III van Holland. Hij is leenman van de helft van Urk en van Emmeloord. In Emmeloord laat hij zelfs munten met zijn naam slaan.

Het slaan van munten is een typisch grafelijk voorrecht. In deze tijd presenteren de Kuinderheren zich meer en meer met een landsheerlijke pretentie. ‘Greve van Cunre bij de Gratiën Godes’ noemen en zien ze zichzelf. Hun grootste vijanden zijn niet de graven van Holland of de bisschoppen van Utrecht, maar de golven van de Zuiderzee. Die zee kalft hun gebieden met iedere storm verder af.

Zijn zwager Zweder van Voorst (een edelman met gebied en kasteel ten noorden van Zwolle) krijgt rond 1330 overste rechten op het andere deel van Urk, ‘aan die zuytside van de kerck, dat geheten is die Delff’ (dus het gebied van het Eltense klooster). Samen met Jan van Kuinre vormt hij een illuster koppel dat mogelijk Urk en de Urkers – al dan niet zijdelings – bij hun activiteiten betrekt.

1360-1376 Herman I van Cuynre & 1363-1381 Roderic van Voerst

Ook deze heren doen de familietradities als zeerover en roofridder eer aan. Het loopt de spuigaten uit en de machtige Hanzesteden nemen maatregelen. De Hanze beklaagt zich regelmatig bij de Hollandse leenheer (graaf Albrecht van Beieren) en uiteindelijk vermoorden de Hamburgers Herman I. Zoon Herman II wil zijn vader wreken maar kiest eieren voor zijn geld en sluit uiteindelijk vrede met Hamburg. De graaf zelf bemoeit zich ermee en stelt ene Dirk van Zwieten aan om aan de kaperijen een einde te maken. Direct na de dood van Roderic van Voerst gaat hij nog een stap verder en besluit om de huizen van Kuinre en Voorst hun leenrecht te ontnemen. De leenrechten ‘op Orkel en Emelswalde’ verleent hij aan Dirk van Zwieten voor ‘menighe trouwen dienst’.

Bronnen


De Vries, C., 1962. Geschiedenis van het eiland Urk. 1-525.
Geurts A., 2005. Urk de geschiedenis van een eiland. 1-4
Kort I. C., 1987. Lenen van de Graaf van Holland in Flevoland 1281-1616. Ons Voorgeslacht, 43, 748-751.
Jaekel H., 1895. Die Grafen von Mittelfriesland aus dem Geslechte Konig Ratbods. 1-135.

De huidige restanten van de burcht van Kuinre.

Een munt van Jan van Kuinre


De burcht van Kuinre


Kasteel voorst
Urk en Schokland zijn nog aan elkaar verbonden