Vangen, verwerken en verkopen

Met hun kleine vissersbootjes kunnen de vissers hun vangst niet zelf verhandelen. De vis wordt daarom verkocht aan handelaren, die het met hun schip naar het vasteland brengen, naar havenplaatsen zoals Kampen, Vollenhove, Elburg, Harderwijk, Enkhuizen en Amsterdam. Deze schepen zijn voorzien van een bun, om de vangst vers te houden. Met het groter worden van de schepen is het ook mogelijk om zelf de vis naar de havenplaatsen te brengen om te verkopen. Meestal wordt de vis op zee overgeladen naar de opkopers, vaak op snelle zeilschepen, die de vangst naar de haven brengen. Havens zijn er dan alleen aan de kusten van de Zuiderzee, niet aan die van de Noordzee.

In de achttiende en negentiende eeuw beschikken de Urkers over eigen zeilschuiten, maar ook dan wordt de vangst vaak overgezet op de snellere zeilschepen van de opkopers. De Noordzeevissers verkopen hun vangsten ook in de Zuiderzeehavens, in Amsterdam of op de Noordzeestranden. Wanneer de vissers in groepen vissen, wordt de vangst ook overgezet op een botter, die deze naar de wal brengt. Ook de Noordzeebotters hebben bunnen om de vangst vers te houden.

Op Urk komt de aanvoer en handel pas op gang als het eiland in 1819 een eigen haven krijgt. Eind negentiende eeuw is Urk uitgegroeid tot het centrum van de Zuiderzeevisserij. IJslopersvereniging Hulp en Steun regelt als oudste vissersvereniging de haringcampagne. De vereniging benoemt een commissie, ‘de vrachtvaarders’, die samen met de kopers een dagprijs voor de haring vaststelt. Na akkoord levert de visserman de haring af bij de vrachtvaarders, zij zorgen ervoor dat de vis bij de kopers komt. De vissers leveren hun ansjovis meestal aan een vaste koper, die vaak ook een winkel heeft. De schulden die in de winter zijn opgebouwd, worden met de ansjovisteelt weer afbetaald, al leidt de gebondenheid aan de koper meestal niet tot de beste prijzen.

Visafslag

Op verzoek van de vissers en niet-Urker kopers wordt in 1905 de eerste gemeentelijke visafslag in gebruik genomen. De eerste afslag gaat van start in de zouterij van Jacob ten Napel. De gemeente koopt het gebouw in 1911. Het wordt verbouwd en op het gebouw komt een koepeltje met een afslagbel en in de afslag een elektrisch mijntoestel. De komst van de afslag zorgt voor een stabielere prijsvorming en een transparantere markt.

Urk telt in die tijd elf zouterijen, die voor de verwerking van de haring en ansjovis zorgen. Ook is er al een ijshandelaar. In de ansjovistijd wordt iedereen opgetrommeld om de vis te verwerken. Er worden dan doorgaans zo’n honderdvijftig vrouwen en kinderen ingezet. De vis wordt in vaatjes per schip afgevoerd en vindt meestal haar bestemming in Duitsland.

De aanvoer van de vis gaat op en neer. Er zijn goede en slechte jaren qua visvangst. Na 1919 breekt een slechte periode aan. De Russische Revolutie en de inflatie in Duitsland zorgen voor lage visprijzen. Pas na 1924 gaat het weer wat beter. 1930 is een uitzonderlijk goed jaar, met rijke ansjovisvangsten. Door de afsluiting van de Zuiderzee is het in 1932 met de aanvoer van haring en ansjovis op Urk gedaan. Het nieuwe zoete IJsselmeer levert gelukkig al wel snel paling op, en daarna volgt de snoekbaars.

Noordzeevis

De aanvoer van Noordzeevis vindt plaats in andere havens. IJmuiden ontwikkelt zich eind negentiende eeuw tot vissersplaats door het nieuw gegraven Noordzeekanaal, de verbinding tussen Amsterdam en de Noordzee. In 1899 krijgt IJmuiden een rijksvisafslag, wat, net als op later op Urk, leidt tot betere prijzen en tarieven. Scheveningen krijgt begin twintigste eeuw zijn eerste haven, maar nog geen visafslag. De Urker vissersvereniging Hulp en Steun stuurt in maart 1909 een verzoekschrift aan de gemeenteraad van Scheveningen, waarin ze zich beklagen ‘dat het afslaan der aangevoerde visch plaats had op de meest primitieve wijze op de openbare straat, dat de koopers en koopsters meermalen door en over de visch heen liepen en die uit elkander schopten en dat zulks steeds strekte tot schade van de verkooper.’ De Urkers stellen voor om terrein af te zetten met staaldraad, van waarachter de kopers de vis kunnen bekijken. Burgemeester en wethouders willen er echter niks van weten.

Op Urk worden pogingen ondernomen om Noordzeevis te veilen, maar aanvankelijk komt dit niet van de grond. In 1946 wordt de Urker Vishandelaars Vereniging opgericht, met het doel de aanvoer van Noordzeevis op Urk te stimuleren en uit te breiden. De vissers zullen voor vangsten dezelfde prijzen betaald krijgen als in de visafslag in IJmuiden. Met een zestal vaartuigen is op dat moment al overeengekomen de vangsten door de Urker visafslag te laten verkopen. De vis wordt afgezet in de noordelijke provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel. Er is zelfs sprake van export, want er wordt ook vis aan Antwerpen geleverd, al worden daarmee niet zulke positieve resultaten geboekt. Wanneer de wegverbinding Urk-Kampen helemaal voltooid is, is er transport per vrachtauto mogelijk. Het is de bedoeling het aantal aanvoerders uit te breiden tot een dertigtal schepen. De handelaren verwerken de aangekochte vis in de voormalige vishal van Bakker & Gerssen, waarvan Juun Schrijver inmiddels eigenaar is. Maar ondanks de goede wil van de handelaren en de vissers ontwikkelt de aanvoer van Noordzeevis op Urk zich niet zoals gehoopt.

IJsselmeervis

Met de aanvoer van IJsselmeervis gaat het wél goed. Visafslagdirecteur Pieter Keuter deelt aan het eind van het jaar 1945 mee dat er dat jaar bijna een half miljoen pond paling is aangevoerd, en dat de jaaromzet 566.000,- gulden bedraagt. In 1947 is er op de Urker afslag sprake van een omzetverdubbeling en komt de afslag op een recordomzet van maar liefst 2.182.953,- gulden. De omzet komt vooral uit uitzonderlijk rijke palingvangsten, maar ook wordt er dat jaar een flinke hoeveelheid Noordzeevis aangevoerd. Vanwege ruimtegebrek worden plannen ontwikkeld voor een nieuwe, grotere visafslag, die in 1948 wordt gebouwd op de Oosthavenkade. De aanvoer van Noordzeevis gaat in de jaren daarna op en neer.

Tot de jaren zestig draait de Urker visafslag vooral op IJsselmeervis. Het IJsselmeervisseizoen loopt van mei tot en met september. In die periode is een groot aantal vishandelaren, niet alleen uit Urk maar ook van uit Harderwijk, Lemmer, Genemuiden, Enkhuizen en Volendam, druk met het verhandelen van spiering, baars en snoekbaars en met het strippen, schoonmaken en roken van paling.

De aanvoer van Noordzeevis komt pas goed op gang als in december 1961 het Staatsvissershavenbedrijf IJmuiden besluit de zaterdagmarkt af te schaffen. De Urkers zijn daardoor gedwongen een dag minder te vissen. Een aantal vooruitstrevende vissers besluit daarop om zelf de vis op Urk te gaan verkopen. Er zijn dan ook al plannen voor een vrieshuis en een ijsfabriek. De vissers willen zelf invloed uitoefenen op de visprijzen om niet volledig afhankelijk te zijn van de vishandel.

Verwerking Noordzeevis

Met de uitbreiding van de vloot en de aanwezige rijke visbestanden beleeft de visafslag op Urk door de overvloedige aanvoer van platvis vanaf de jaren zestig een stormachtige ontwikkeling. Ook de handel en de verwerking komt op gang. De eerste twee Urker visexportbedrijven, UVAA (in 1961 door een aantal vissers opgericht) en UVEC (in 1963 door een aantal vishandelaren opgericht), leggen de basis voor een zich in hoog tempo ontwikkelende visindustrie. Niet alleen de aanvoer op Urk maar ook die in de visafslagen aan de Noordzeekust zorgen voor geweldige hoeveelheden te verwerken en te verhandelen vis.

Plaatselijke handelaren, die voorheen alleen kleinschalig met IJsselmeervis hun brood verdienen, leggen zich nu ook toe op verwerking en export van Noordzeevis. In korte tijd groeit het aantal visbedrijven en ontwikkelt de visverwerking zich. Het gezichtsveld van de handel verbreedt zich verder. Tienduizenden tonnen tong, tarbot, griet en schol- en scharfilets vinden hun weg naar de miljoenen consumenten in Zuid-Europa. Vooral Frankrijk, Italië en Spanje zijn gretige afnemers.

De in 1948 in gebruik genomen visafslag aan de Oosthavenkade is al spoedig te klein voor de steeds groter wordende aanvoer van vis. Er worden nieuwbouwplannen gemaakt en in mei 1965 wordt aan de Burgemeester Schipperkade een nieuw visafslaggebouw in gebruik genomen. Doordat de aanvoer blijft groeien, wordt die in juni 1974 uitgebreid.

Per vrachtauto

In de jaren zestig wordt de vis grotendeels per schip aangevoerd in de Urker haven. Die ligt elk weekend bomvol met de grote IJsselmeervloot en de Noordzeevloot. De Noordzeekottters worden hier op zaterdag ook meteen onderhouden en gerepareerd. Naarmate de schepen groter worden, is het lastiger om de thuishaven aan te doen. De diepgang wordt te groot voor het IJsselmeer en het kost te veel tijd en brandstof. De Urker vloot besluit uiteindelijk in kustplaatsen als Harlingen, IJmuiden, Den Helder, Lauwersoog en Delfzijl te havenen en de vis met vrachtauto’s naar Urk te vervoeren. Het leidt er uiteindelijk toe dat de visafslag van de haven verdwijnt en in 1997 een nieuw en modern pand op het industrieterrein betrekt.

Groei van de handel

Met de uitbreiding van de Nederlandse platvisvloot en de daarmee gepaard gaande stijging van de aanvoer neemt ook de visindustrie in omvang toe. Het aantal bedrijven vermeerdert en de verwerkingscapaciteit breidt met gelijke tred uit. De verwerking wordt steeds verder verbeterd en geautomatiseerd. Handmatig fileren wordt grotendeels vervangen door fileermachines. Er komen geavanceerde verpakkingsmachines waarmee ook de retailmarkt bediend kan worden. Aanvankelijk wordt er overwegend in verse vis gehandeld, omdat de kosten daarvoor lager zijn. Voor diepgevroren vis zijn grote investeringen nodig in vriesapparatuur en -opslag. Maar naarmate de bedrijvigheid en het kapitaal toeneemt, breidt ook de vriescapaciteit uit. De omzet in diepgevroren producten overtreft al snel die in verse en gekoelde vis. De bedrijven ontwikkelen zich met uitgebreide diepvriesinstallaties en vriesopslag.

Door de export naar verre bestemmingen in Amerika en Azië ontstaat er een wisselwerking. Er komt ook import op gang van uit die verre bestemmingen. Vele ladingen diepgevroren garnalen, hoki-, kabeljauw- en rock solefilets en exotische vissoorten vinden hun weg richting Nederland en van hieruit wordt vrijwel alles weer doorgevoerd naar andere Europese landen. Urk is Europees een centrum geworden van handel en verwerking van vis en visproducten.

Bronnen

Vermaas, J.C. Geschiedenis van Scheveningen. ’s-Gravenhage: Mouton, 1926.
Vries, Klaas de, Albert van Urk en Tromp de Vries. Gemeentelijke visafslag Urk, 1905-1980. Urk: Gemeentelijke Visafslag Urk, 1980.
Noord-Hollands Archief

Het waterschip, de voorloper van de botter.
Voor de aanleg van de havens aan de Noordzee, vond verkoop van de vis plaats op het strand. Hier de verkoop bij Scheveningen.
Het koppen van ansjovis voor de visafslag van Urk.
Urker vissers lossen de vangst in Scheveningen.
Verkoop van de vis in de visafslag op de Oosthaven.
Het sorteren van de vis in de visafslag op de Burgemeester Schipperskade in de jaren zeventig.
De beginjaren van de viswerking in de jaren zeventig.
In de jaren tachtig nam het verwerken van platvis een grote vlucht.