Een pokkeneiland

Het eiland is eeuwenlang verstoken van medische zorg. Casparus Commelin geeft in 1693 bij zijn beschrijving van Amsterdam, in die tijd eigenaar van het eiland Urk, aan: ‘Nog docter, ’t geen geen wonder is, nog heelmeesters, heeft men op dit Eyland, maar behelpen zig deze Eylanders, indiense van eenige ziektens worden overvallen, of zig komen te beseren, van zelfs, en met hun eyge geneesmiddelen.’ Het eiland wordt in die dagen nogal eens getroffen door besmettelijke ziekten. In 1536 verbiedt het bestuur van Kampen op straffe van zware boetes om in contact te komen met mensen en goederen uit de ‘pestilencie huysen van Ens, Urck offt Emeloert’. Honderd jaar later treft de pest Urk het zwaarst als de helft van de driehonderd eilanders overlijdt. Het eiland staat voortdurend bloot aan besmettelijke ziektes, want de diepte voor het eiland wordt aangewezen als ankerplaats voor handelsschepen waarop tijdens de tocht ziektes zijn uitgebroken. Soms wordt er hulp gezocht bij de pastoor en later de dominee, maar meestal zoeken de Urkers hun toevlucht in eigen huismiddeltjes of kwakzalverij. In het begin van de achttiende eeuw wordt er voor het eerst melding gemaakt van medische zorg op Urk. Schoolmeester Johannes van Dompselaar, zoon van de schout, verleent hulp met behulp van een kruidenboek. De behandeling van een vrouwenborst leidt echter tot zoveel ophef dat hij in 1747 moet vertrekken. In 1730 wordt in de kerkelijke boeken de naam van Hendrickus Johanneszn. Schneider (later wordt dit Snijder) genoemd. Deze Duitser vestigt zich vanuit Kampen op het eiland als ledezetter en chirurgijn. Later volgen Dirk Septer uit het graafschap Lippe, Augustus Wilhelmus Schultze, die van 1765 tot 1771 chirurgijn is op Urk, en Ferdinand Gotlieb Stolte. In 1779 wordt Roelof Zwaan uit Eemnes-Buiten chirurgijn. Hij blijft ook niet lang want in 1781 verschijnt er een oproep in de landelijke media voor iemand ‘geneegen zynde en de vereischte bekwaamheid hebbende, als chirurgyn te fungeeren op ’t Eyland Urck, op favorable Conditien’. De opleiding tot chirurgijn stelt dan nog niet zoveel voor; de bekwaamheid wordt meestal in de praktijk opgedaan. De chirurgijn of heelmeester verricht alleen externe ingrepen zoals wondbehandeling, ontwrichtingen, botbreuken en amputaties. De chirurgijnen kunnen zich vrij vestigen en krijgen een vast bedrag per jaar als traktement van het stads- of dorpsbestuur.

In de Franse tijd (1795-1813) komt Urk in handen van de provincie Noord-Holland. In die tijd is de uit Harderwijk afkomstige Leendert Hoefnagel chirurgijn op Urk. Uit zijn briefwisseling met de provinciale vertegenwoordigers is op te maken hoe slecht het begin negentiende eeuw met Urk gesteld is. De mensen zijn zo arm dat ze geen eten in huis hebben, maar ook geen veen om de kachel te stoken, en dat in een ijswinter. De vele zieken die hij bezoekt voorziet hij van medicijnen, die de chirurgijn zelf moet aanschaffen. De patiënten hebben echter vaak geen geld om die medicijnen te betalen. Ook de diaconie springt niet bij en Hoefnagel vraagt de provincie om de medicijnen te vergoeden. Een jaar later is de ellende zo mogelijk nog groter. Hoefnagel voelt zich doodongelukkig op het afgelegen eiland. Hij heeft nog geen medicijnen ontvangen en met de winter voor de deur heeft hij nauwelijks inkomen. Hij wacht al bijna een jaar op zijn loon waarvoor hij in 1789 is aangesteld. Zijn basissalaris is tweehonderd gulden per jaar. Daarnaast kan hij als barbier jaarlijks een daalder vragen voor iedere man van boven de 25, en een gulden aan jongemannen tussen de 18 en 25 jaar. Op het arme eiland zal niet iedereen dat bedrag betaald hebben. De chirurgijn is genoodzaakt om op allerlei manieren zijn brood te verdienen. Zijn naam prijkt zelfs op de loonlijsten bij heiwerkzaamheden voor de zeewering. Hoefnagel laat het eiland niet in de steek en zet zich in voor het vaccineren van de bevolking tegen pokken. Sinds begin negentiende eeuw in ons land een doeltreffend middel om deze vreselijke ziekte te lijf te gaan. Door vroegtijdig inenten van meer dan honderd personen in 1811 weet hij zo een pokkenepidemie in de kiem te smoren. Na zijn dood in 1827 wordt hij opgevolgd door Pieter de Groot en niet veel later krijgt Pieter Musk een vaste aanstelling.

Pokkenepidemie
In het najaar van 1844 breekt op het eiland wel een pokkenepidemie uit, omdat een groot deel van de bevolking inmiddels om principiële redenen tegen vaccineren is. Veel mensen raken besmet en ook geneesheer Pieter Musk wordt ernstig ziek. Het eiland is in grote nood, want er heerst ook een groot gebrek aan eten. De haringvisserij is slecht geweest en door ziekte hebben veel vissers niet kunnen uitvaren. De winter is streng en Urk komt geïsoleerd te liggen in de bevroren Zuiderzee. De pas gepromoveerde jonge medisch doctor Cornelis Heinsius wordt door het provinciaal bestuur gevraagd af te reizen naar Urk en hij is bereid om hulp te bieden. Per slee bereikt hij het eiland, waar hij de strijd aanbindt tegen de ziekte, maar vooral ook tegen de religieuze bezwaren tegen het vaccineren. Als de burgemeester en de dominee de noodzaak inzien en een oproep tot vaccineren doen, kan de ziekte volop bestreden worden. Uiteindelijk eist de epidemie achtenvijftig slachtoffers. In 1848 breekt cholera uit op Urk. Het begint met een man van middelbare leeftijd in juli van dat jaar, die al acht uur na de eerste verschijnselen bezwijkt. Een maand later lijden achtenveertig personen aan cholera, waarvan er dertig overlijden. Er zijn ook jaren waarin het goed gaat met de gezondheid van de Urkers. In zijn verslag van september 1849 meldt de op Urk werkzame heel- en vroedmeester A.M. Geerling dat zijn ruim elfhonderd zielen tellende eilandbevolking in goede gezondheid verkeert en er slechts twee zieken op het eiland gevonden zijn. 1855 is weer een slecht jaar, de cholera eist negen levens. In 1866 overlijden er vijftien mensen aan deze ziekte.

De Urkers hebben geen hoge levensverwachting, en daarin zijn zij geen uitzondering op de rest van Nederland. In goede tijden is de levensverwachting 40 jaar, in slechte tijden nog geen 35. Er is veel kindersterfte en er zijn acute infectieziekten met fatale afloop. Ziekten als pest, pokken, tyfus, dysenterie, malaria, cholera en tuberculose maken veel slachtoffers.

Oproep in de Amsterdamsche Courant van oktober 1781.