Kerkelijke perikelen

Aan het begin van de negentiendede eeuw komt er in de Nederduits Gereformeerde Kerk, de protestantse kerk van Nederland in die tijd, steeds meer invloed van stromingen die een verlichte interpretatie van de Bijbel voorstaan. Tevens probeert de regering meer greep op de kerk te krijgen door van hogeraf de benoemingen in de bestuurlijke organen te regelen. Daarom wordt in 1816 een reglement aan de kerk opgelegd dat de Dordtse Kerkorde uit 1618 vervangt. De naam van de Nederduits Gereformeerde Kerk wordt gewijzigd in Nederlandse Hervormde Kerk.

In orthodoxe kringen is er veel weerstand tegen deze gang van zaken. De Hervormde Kerk op Urk aanvaardt het zonder protest. Ds. Napjes en daarna ds. Romkes, de eerste predikant van Urker geboorte, tonen zich gematigd. Dit tot ongenoegen van verschillende leden van de kerk, die een meer bevindelijke leer voorstaan en meer protest verlangen tegen de bemoeienis van de koning met de kerk en het toestaan van vrijzinnige prediking. De Urker kerkenraad spreekt zich hierover in de notulen niet uit en de zachtmoedige ds. Romkes overlijdt in 1831 op 38-jarige leeftijd. Ds. Ter Plegt wordt in zijn plaats bevestigd. Onder diens prediking blijven er mensen weg, omdat ze het niet eens zijn met zijn uitleg van de Bijbel.

De Afscheiding

In 1834 scheidt een aantal kerken zich af van de Nederlandse Hervormde Kerk. De beweging ontstaat in het Groningse Ulrum, waar onder leiding van dominee Hendrick de Cock een grote groep mensen uit de kerk stapt. De Hervormde Kerk heeft eerder ds. De Cock geschorst, omdat hij openlijk en fel kritiek heeft geuit op de praktijk van het kerkelijk leven en de in zijn ogen verwatering van de bijbelse leer. De gemeente van ds. De Cock is het niet met deze schorsing eens. Omdat de vele protesten niets uithalen, scheidt zij zich af van de Nederlandse Hervormde Kerk.

Uit de stukken van de classis Hoorn uit 1836, waar Urk onder valt, blijkt dat de Afscheiding op Urk niet meteen navolging kreeg. ‘Urk is ten halve teruggekeerd. Hier zijn vele dweepers, doch door het verstandig besluit van den predikant wordt de rust behouden en komen er zelfs te kerk die er vroeger nooit kwamen. Veel is echter te vrezen wanneer De Cock volgens zijnen brief “aan de geloovigen op het eiland Urk” met het voorjaar mocht overkomen.’

Die vrees is terecht. De Cock komt in juli naar Urk, omdat hij weet dat hij er aanhang heeft. Hij vraagt of hij het kerkgebouw mag gebruiken, maar de hervormde kerkenraad weigert dit. Het kan De Cock niet beletten om op Urk te preken. Op 27 juli 1836 schrijft scriba Jaques Dozy van het Classikaal Bestuur van Hoorn aan de Minister van Eeredienst: ‘Men heeft toen eene bijeenkomst gehouden ten huize eener weduwe van Albert Bakker, alwaar De Cock predikte ten aanhoore eener deels nieuwsgierige, deels zijne gevoelens toegedane schare van bijna honderd menschen, waaronder ook den Burgemeester des eilands, Nentjes, met zijn huisgezin en verdere leden des Bestuurs. Na de predikatie over Hebr. XI vs 23 v.v. is men overgegaan tot het werven en pressen van leden, die zich ganschelijk zouden afscheiden van de Hervormde Kerk, verder doopen van twee kinderen en het verkiezen van twee ouderlingen en diakenen. ’s Avonds heeft ten zelfden huize, insgelijks voor eene talrijke schaar, geoefend zekere luitenant Smit van Zwol, en heeft men ten laatste het Avondmaal gevierd. Tengevolge hiervan zijn door die beide zoogenaamde ouderlingen en diakenen aan den Predikant ter hand gesteld een lijst, waarop door onderteekening een en dertig personen, sommige nog niet eens tot lidmaten der gemeente aangenomen, zich verklaarden af te scheiden van de Hervormde Kerk op grond van art. 32, 28, 29 der Nederlandsche Geloofsbelijdenisse. Zoo is het dan op Urk eensklaps tot eene openbare afscheiding gekomen, onder welke zich drie leden van het Plaatselijk bestuur bevinden. En – wat verder aldaar in die gemeente, welke altijd eene bijzondere neiging tot dweeperij heeft aan den dag gelegd, nog gebeuren zal, is nog duister en moeielijk vooruit te zien.’

De Afscheiding zet door. Op zondag 24 juli, en de maandag- en dinsdagavond erna, zijn er weer samenkomsten bij weduwe Kramer. ‘De vergaderingen waren vrij talrijk geweest en met open deur,’ schrijft Dozy in een tweede brief aan de minister. Tijdens die bijeenkomsten wordt ook een beroep uitgebracht op Pier Schaap met een traktement van zes gulden per week. De burgemeester wordt verweten dat hij niet genoeg optreedt tegen deze samenkomsten, die door de koning zijn verboden. Hij beroept zich erop dat er ‘geene orde of rust gestoord wordt’. Bovendien heeft hij er naar eigen zeggen alles aan gedaan om een scheuring te voorkomen en de samenkomsten zelfs verboden. Ds. Ter Plegt laat de classis wel weten dat er in verschillende gezinnen onrust is ontstaan, ‘ja zelfs kloppartijen tusschen man en vrouw of betrekkingen, alle voortkomende uit de zaak der afscheiding van onze kerk’.

Op 1 september 1836 ontvangt de Hervormde Kerk opnieuw een lijst met 55 namen van personen die zich hebben afgescheiden. De scriba van de Classis Hoorn toont zich teleurgesteld: ‘Er is toch geen heugenis, dat men in eene eeuw een zoodanig regtschapen predikant op Urk gehad heeft. Maar ondankbaarheid is de hoofdzonde van de Urkers. Door ’s Konings milde gunst genieten zij in het burgerlijke, kerkelijke en voor de opvoeding hunner kinderen groote en inderdaad voor andere arme gemeenten benijdenswaardige voorregten. Hunne zwarte ondankbaarheid ten opzigte van het vak van onderwijs is mij sedert 1805 bekend.’ Dozy doelt hier op de school die de koning Urk heeft gegeven en op de tijd dat hij nog onderwijsinspecteur was.

Veroordelingen

Enige tijd houden de afgescheidenen zich aan het verbod van de burgemeester om niet in groten getale samen te komen, maar op Pinksteren 1837 besluiten zij zich hier niet meer aan te storen. Er is zo’n enorme toeloop naar de dienst van oefenaar Pier Schaap dat de samenkomsten de vorm van een hagepreek aannemen. De voorgangers, kerkenraad en gemeenteleden worden voor de rechtbank gedaagd wegens de in de achterliggende tijd gehouden onwettige samenkomsten. Er worden hoge boetes opgelegd, maar de vonnissen worden na beroep bij de Rechtbank te Amsterdam weer vernietigd. Nadien worden de Urker Afgescheidenen meerdere malen beboet en ook weer vrijgesproken. Oefenaar Schaap moet wel een keer een opgelegde boete van 200 gulden betalen. Na 1839 zijn er op Urk geen vervolgingen meer geweest. In dat jaar worden de afgescheidenen en hervormden even groot.

De afgescheidenen kopen een herberg en verbouwen die tot kerk. Oefenaar Pier Schaap wordt op 4 juni 1842 tot predikant bevestigd. Hij overlijdt echter al op 26 april 1843, slechts 33 jaar oud. De gemeente moet het dan doen met leesdiensten en af en toe een gastpredikant. Op 20 november 1846 doet vervolgens kandidaat Jacob Nentjes zijn intrede. Een in 1818 geboren Urker, die heeft gestudeerd op kosten van zijn oom, burgemeester Nentjes. Hij trekt veel hoorders, zo veel dat ze niet meer allemaal in het kleine kerkgebouw passen. In de notulen van de kerkenraad staat de klacht ‘dat het kerkhuis het getal der hoorders niet konde omvatten en de gedrongenheid en daaruit vloeiende lichaamskwellingen bij elken kerkreize de sterke begeerte naar een ruim kerkgebouw deed vermeerderen.’ In 1851 wordt een nieuw gebouw, de Zuiderkerk, in gebruik genomen op de plek waar nu de Bethelkerk staat. Het geld hiervoor wordt bijeen geschraapt. De dominee zelf laat zelfs nog een advertentie plaatsen in de Haarlemmer Courant, waarin hij de Nederlandse bevolking vraagt financieel bij te dragen.

Biduren en dankstonden

De invloed van ds. Nentjes op Urk is groot. Aan de visvangst en de -handel op de zondag komt een eind. Goederen die aanspoelen na een schipbreuk worden door de jutters en de vinders niet langer achtergehouden maar ingeleverd bij de overheid. De gevaren waaraan de vissers op zee blootstaan, met vele doden tot gevolg, brengt ds. Nentjes er in 1848 toe een voorstel in te dienen om ‘een gemeentelijke biddag in het voorjaar in te stellen, aleer de vissers de Noordzee weer gaan bevaren of, als er ijs in de winter is geweest en de vloot dan pas weer kan vertrekken, eerst een dag van gebed te houden.’ De biddag vindt plaats op de tweede woensdag van februari. Oudejaarsdag is voortaan dankdag.

Derde kerkgenootschap

Door de Afgescheidenen wordt landelijk in 1869 erkenning bij de overheid aangevraagd en verkregen. De Bethelkerk op Urk krijgt vanaf dan de kerkelijke aanduiding Christelijke Gereformeerde Gemeente. Onder de ambtsbediening van ds. W. Visser (1873-1891 op Urk) blijft het aantal (doop)leden stijgen. In 1874 telt Urk 1.629 inwoners, waarvan er 1.272 (doop)lid zijn van de Christelijke Gereformeerde Gemeente.

In 1892 besluit de Christelijke Gereformeerde Gemeente op Urk onder leiding van ds. J. van Anken (1891-1905 op Urk) over te gaan naar de Gereformeerde Kerken in Nederland. Slechts een enkeling gaat niet mee, met als gevolg dat op 14 februari 1894 door ds. J. Wisse Czn. een derde kerkverband op Urk wordt geïnstitueerd, de Christelijke Gereformeerde Kerk. Deze telt dan slechts 21 leden. Op 15 september 1895 kan een eigen kerkgebouw (het Christelijke Karkien) op Wijk 4-101 officieel in gebruik worden genomen. Ds. J. Wisse Czn. leidt deze dienst.

De negentiende eeuw brengt Urk de eerste kerkscheuringen. Later zullen er nog vele volgen.

Bronnen

Bos, F.L. Archiefstukken betreffende de Afscheiding van 1834. Vier delen. Kampen: Kok, 1939-1946.
Vries, C. de. Geschiedenis van het eiland Urk. Kampen: Zalsman, 1962.

Tekening van het in 1786 gebouwde Kerkje aan de Zee.
Oproep in de Opregte Haarlemsche Courant van 17 februari 1851.
Dominee Jacob Nentjes.
Het Kerkje aan de Zee heeft hier inmiddels een nieuwe toren. Rechts de pastorie.