Het ontstaan van Urk
De ondergrond van het oude eiland is een overblijfsel van de voorlaatste ijstijd, de Saale-ijstijd (circa 180.000-130.000 voor nu). Gedurende die ijstijd bedekt het ijs het gehele noordelijke deel van Nederland en voert enorme hoeveelheden zand en gesteenten uit Scandinavië mee. Door erosie en verplaatsing van ijs, gesteenten en ondergrond ontstaat een zeer compacte keileem, dat op de meest zuidelijke grenzen van het ijs als hoge stuwwallen (eindmorenes) blijft liggen.
De huidige dorpskern is slechts een schamel restant van een enorme eindmorene. Toch strekt ook nu de laag keileem zich nog tot ver in het IJsselmeer uit (onder andere op de Vormt) en bereikt de laag daar diktes tot 8 meter (Waard, 1947). De bijzonder talrijke stenen die in het keileem voorkomen en de geweldige afmetingen daarvan (tot wel 6 meter omtrek; Waard, 1946), maken dat oude kaarten de Val van Urk als gevaarlijk voor de scheepvaart beschouwen (Oost et al., 2016). Ook nu nog vormen de bekende Ommelebommelesteen en andere grote stenen een gevaar voor surfers en scheepvaart. Een deel van de grond benoorden de dorpskern wordt na de drooglegging door keileem en stenen ongeschikt geacht voor landbouw. Daar ontstaat het Urkerbos met daarin het geologisch reservaat Van der Lijn.
Nadat het ijs zich terugtrekt, wordt Urk een onderdeel van een groot samenhangend gebied waarin het met Schokland (ook zo’n eindmorene) en het Kamperland verbonden is. Urk en Schokland (hoewel in mindere mate) worden duidelijk herkenbare heuvels in het verder vlakke landschap. Qua begroeiing (of het ontbreken daarvan) wijken ze door het zand, de zwerfstenen en het kalkrijke en watervaste keileem af van de klei en veengronden in de rest van het uitgestrekte gebied. Van 130.000 tot 25.000 jaar geleden wordt de omgeving van Urk niet door mensen bewoond, maar is ze het domein van mammoeten, reuzenherten en grottenleeuwen. 25.000 jaar voor nu wordt het opnieuw koud en breekt de Weichsel-ijstijd aan. Elke vorm van leven is in dat poolklimaat gedurende duizenden jaren niet of nauwelijks mogelijk. Het landijs bereikt deze keer echter de Urker heuvel niet en Urk blijft dus fier overeind staan.
De eerste bewoning
Zo’n 10.000 jaar v.Chr. smelt het ijs en ontstaat er gaandeweg een gematigd klimaat. De zee neemt weer bezit van het dorre land en Urk maakt deel uit van een woest getijden gebied, dat een overvloed aan wild (zwijnen, edelherten, beren) en vis herbergt. Rivieren doorsnijden het gebied en rond 8000 v.Chr. mondt de rivier de Vecht ergens ten noordwesten van Urk in de Noordzee uit.
Op de hoge, zandige oevers van de rivieren (de zogenaamde rivierduinen) bivakkeren inmiddels de eerste bewoners van deze streken. Het zijn jager/verzamelaars en ze zullen zeker de vrij kale spaarzaam begroeide heuvel Urk als peilbaken of bijzondere plek opgemerkt hebben. Sporen van hun aanwezigheid worden op bijna alle zandige gebieden rond Urk aangetroffen. Onderzoek in 1996 van kavel E4 (de kavel waarop het pand van Fishmasters staat) wijst uit dat deze plek tussen 7300 en 5059 v.Chr. herhaalde malen door mensen bewoond dan wel bezocht is (Peters & Peeters, 2001). Vuurstenen werktuigen, resten van primitief aardewerk en brandhaarden wijzen hierop. Mogelijk betreft het hier basiskampementen van jager/verzamelaars. Het klimaat is warm en vochtig, met veel loofbos, dennen en berken. Een eldorado voor de jagende, vissende en verzamelende pre-Urkers.
Op dezelfde locatie worden ook bewoningssporen aangetroffen die stammen uit een wat latere periode tussen 4200-3400 v.Chr. Naast aanwijzingen voor akkerbouw en overblijfselen van wilde dieren (zwijn, edelhert, bever, otter, das) en huisdieren (schaap, geit, rund, hond) treffen onderzoekers op het hoger gelegen duin de stoffelijke resten van ten minste tien mensen aan (negen volwassen mannen en vrouwen en één jongen). Binnen de Nederlandse archeologische context worden deze menselijke samenscholingen als de Swifterbantcultuur geduid (Peeters et al., 2004). Rond 3400 v.Chr. stijgt het water en stromen de rivierduinen rond Urk over. Vreemd genoeg vinden we op de keileembult zelf (tot nu toe) geen sporen van oudere bewoning. Terwijl de bult van Urk toch alle waterstanden de baas is en – in onze moderne ogen – een ideale plek voor een basiskampement had kunnen zijn.
De landen van Urk
Rond 1500 v.Chr. stagneert de waterafvoer naar zee en verandert de omgeving van Urk in een veenmoeras met zoetwatermeren. Uiteindelijk ontstaat een enorm binnenmeer: het Flevomeer. De eerste geschreven berichten over dit meer stammen uit de Romeinse tijd (Geurts, 2005). De Romeinse schrijver Plinius meldt in een beschrijving van een veldtocht in het jaar 14 (n.Chr.) drijvende veeneilanden die de Romeinse schepen op het Mare Flevum hinderen. De (zogenaamde) landen van Urk, met als trotse kern de hoge bult, strekken zich uit tot aan het vasteland van Overijssel en omvatten Naghele en Schokland.
Het eiland Urk
Gedurende de zesde eeuw neemt de Noordzee weer langzaam bezit van het gebied rond Urk en ontstaat de brakke lagune Almere. De meeste veenlagen spoelen weg en rond de dertiende eeuw ontstaat de Zuiderzee met haar grote open verbinding naar de Noordzee. De eb en vloed werking van de Zuiderzee belaagt de lage delen van het eiland en bij heftige stormen kalft zelfs het keileem klif af. Het eiland wordt steeds verder aangetast, totdat het Urk van de zeventiende eeuw zich met behulp van Amsterdam tegen het wassende water wapent door zeeweringen en palenschermen. Het krijgt dan de vorm die we nu nog kennen en wordt uiteindelijk opgeslokt door de inpoldering in 1940 (Geurts, 2005).
Bronnen
Geurts, A. De geschiedenis van een eiland. (Lelystad, Erfgoed Centrum Nieuw Land, 2005)
Oost, E., Post, K., Vries, K. de. “Een tekening en twee kaarten: illustraties van de zeventiende-eeuwse LAT-relatie tussen Amsterdam en Urk”. Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland 2016. (Lelystad, Uitgeverij de twaalfde provincie, 2016).
Peeters, J. H. M., Hoogestijn, W. J., Holleman, T. De Swifterbant Cultuur, een nieuwe kijk op de aanloop naar voedselproductie. (Abcoude, Uniepers, 2004).
Peters, F. J. C., Peeters, J. H. M. De opgraving van de Mesolitische en Neolitische vindplaats Urk-E4 (Domineesweg, Gemeente Urk). (Amersfoort, RAM 93, 2001).
Waard D. de, “De geologie en de geomorfologie van Urk “. (Brill, Leiden, Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap Amsterdam, 1946).
Waard D. de, Glacigeen Pleistoceen een geologisch detailonderzoek in het Urkerland (Noordoostpolder). (Utrecht, doctoraalstudie, 1947).