Op de totale oppervlakte van 5.900 km2, van de Zuiderzee rond 1900, zijn er ongeveer 3.000 platbodems actief (waarvan zo’n 2.000 botters), met 7.000 opvarenden. De vissserij is dan voor het grootste deel gericht op haring, ansjovis, paling, bot, spiering en garnalen. Verdeeld over het hele jaar vindt de visserij op haring plaats in de maanden januari, februari en maart, ansjovis wordt gevangen in de maand mei, bot wordt het hele jaar door gevangen, paling in de maanden april tot en met november, garnalen in de nazomer en spiering in de wintermaanden. In de negentiende eeuw wordt het afzetgebied groter en wordt de Zuiderzeevisserij economisch belangrijker voor Nederland.