De fontansie van de vrouw van de Urker schout

Catharina van Moorbag, de vrouw van Anthony van Dompzelaer (schout op Urk tussen 1718 en 1747), was niet op haar mondje gevallen. Bovendien trok ze door haar kleding, kapsel en gedrag de bijzondere aandacht van de eilandbevolking. Het ene na het andere conflict ontstond. De plaatselijke predikant ds. P. de Bruin met zijn kerkenraad hadden er hun handen vol aan.

Voor de schoutsvrouw was de hertogin van Fontange een groot voorbeeld. Laatstgenoemde dame was een Franse edelvrouw en een maîtresse van koning Lodewijk XIV. Ze werd door de Franse schrijver Abbé de Choisy omschreven als “zo mooi als een engel en zo dom als een ezel.” Welnu, de vrouw van de schout op Urk kleedde zich naar de stijl en snit van de Franse hertogin en haar kapsel leek op een toren, buitengewoon hoog met linten en strikken.

Klachten

Het spreekt voor zich dat Catharina niet veel moeite hoefde te doen om op het eiland Urk een bron van roddel en volksvermaak te worden. In 1723 kwam het tot een climax. Diverse kerkleden hadden bij de kerkenraad aangegeven niet met de schout en zijn vrouw aan het Heilig Avondmaal te willen zitten. De klagers kregen van de kerkenraad het advies om hun grieven eerst bij de schout en zijn vrouw kenbaar te maken. Dat hadden ze geprobeerd, zeiden ze, maar ze werden in de schoutswoning niet toegelaten. De kerkenraad kon er niet meer onderuit en zag zich genoodzaakt om nu zelf maar naar de schoutswoning te gaan.

Kapotte pijp

Ds. P. de Bruin en een kerkenraadslid vervoegden zich bij het huis van de familie Van Dompzelaer. Mochten ze op een hartelijk ontvangst hebben gerekend, het tegendeel bleek waar te zijn. Ds. De Bruin schrijft in de kerkenraadsnotulen: “we werden niet al te eerbiedig gehoort: niet alleen dat den schout, sittende een pijp tobak te rooken, den selven niet neder leijd om ons te hooren, maar voer sonder eenige andere woorden in ongemene hevigheyt uijt, en smeet den pijp in toorne tegen de grond aan stuk”. De schout vond dat de eilanders en de kerkenraad “sijn vrouw smadelijk behandelden.” Hij noemde de namen van de, in zijn ogen, ergste raddraaiers en adviseerde de dominee en zijn kerkenraadslid om daar eerst eens op bezoek te gaan.

Onbehoorlijk bejegend

Onverrichterzake verlieten beide kerkenraadsleden ontdaan de schoutswoning. De door de schout genoemde personen werden bezocht, maar beweerden “de juffrouw” nimmer nageschreeuwd of uitgejouwd te hebben en “zulks ook niet te durven”. De kerkenraad besloot de zaak maar te laten rusten.

Dat was echter tegen de zin van de vrouw van de schout. Zij liet de dominee weten dat hij nog niet bij Harm Jans was geweest. Die had haar “onbehoorlijk bejegend”. Hoor en wederhoor werden toegepast. Harm bekende inderdaad naar de schoutsvrouw geroepen te hebben: “Daar loopt de juffrouw met de fontansie”, maar, voegde hij daaraan toe: “Is dat niet de werkelijkheid?“

Schorremorrie

Harm Jans had ook nog een getuige mee genomen, Jacob Bartels genaamd. Die beaamde dat Harm geroepen had: “Daar loopt de juffrouw met de fontansie”. De schoutsvrouw had volgens hem daarna naar Harm geroepen: “Juffrouws, die de fontansie dragen, zullen jou voor den duivel jagen.” Vervolgens had Jacob Bartels haar gevraagd of ze zich soms niet lekker voelde, waarop de juffrouw riep: “Schorremorrie!” De kerkenraad zat nu voor een dilemma. Wie moesten ze geloven en vermanen?

Na rijp beraad besloten de kerkenraadsleden hun handen niet aan deze zaak te branden.  

Bouw nieuwe pastorie

De verhouding tussen het echtpaar Van Dompzelaer en de kerkenraad was echter flink gebrouilleerd. Des te opmerkelijker is het, dat het plaatselijk bestuur onder leiding van de schout, in 1736 voor de Hervormde predikant (toen ds. D. Weerman) toch een nieuwe pastorie (in de volksmond “Het Wakend Oog” genoemd) bouwde.