Vuurtorenbelasting

Voor niets ging ook toen alleen de zon op en dus werd al in het begin van de 17de eeuw een vuurtoren- en/of bakenbelasting geheven. Een jaarlijks bedrag dat een schipper moest betalen om van de routes op de Zuiderzee gebruik te mogen maken. Alles werd keurig geadministreerd en iedere schipper ontving een bewijs van betaling. Dat papier werd aan boord van de kleine scheepjes vaak nat en onleesbaar en gaf aanleiding tot twist. Was er wel of niet betaald, wie zou het zeggen, het bewijs was onleesbaar. De oplossing werd gevonden in loden penningen voorzien van een jaartal. Die konden bewaard, of aan de mast gespijkerd worden en dienden als bewijs van betaling in het betreffende jaar. De bakenloodjes waren aan één kant voorzien van drie vuurtorens en het opschrift: ‘suyder.zeesevuur.bakens’, en aan de andere kant van de Hollandse leeuw met omschrift ‘west-v:lt in Hollt: en’ (West Vriesland en Holland) en een jaartal.

Op de plek waar in de vorige eeuw de havenmeester woonde werd eind vorig jaar bij bouwwerkzaamheden een bakenloodje gevonden. Op deze plek stond vanaf de tweede helft 17de eeuw een loods en opvoerstijger van de stad Amsterdam: ‘Stads Camp’ of ’s Lands Magazijn’. Hier werd de strand- en zeevond opgeslagen. Ook elders in het dorp zijn deze vuurtorenpenningen gevonden. Misschien een bewijs dat sommige Urkers hun geld verdienden met vrachtvaart over de Suydersee?


Bron: Wijsenbeek, A.Th., Baken-, tonnen- en vuurloodjes uit het Zuiderzeegebied, De Beeldenaar (1994) 116-123.

Een bakenloodje met de vuurtorens en de leeuw.