Urker schipper in lucratieve ossenhandel

De Gouden Bocht in Amsterdam is gebouwd door rijke kooplieden die hun fortuin vergaarden in de internationale handel. Hier valt de slavenhandel onder, maar ook de in- en verkoop van ossen. Een van de ossenvervoerders was Teunis Jans uit … Urk.

Dat zal een bijzonder gezicht geweest zijn: de duizenden ossen (gecastreerde stieren) die jaarlijks in het voorjaar vanuit het koninkrijk Denemarken en de hertogdommen Sleeswijk-Holstein aankwamen in de Republiek. Op het hoogtepunt, rond 1650, waren er dit er meer dan 50.000 die over land en 10.000 die over zee aankwamen.

In 1638 reisde Teie Koop Jans uit Blokzijl naar de notaris in Enkhuizen om een ‘bevrachtingscontract’ voor ossenvervoer tussen een Deense koopman en zijn Urker schoonvader Teunis Jans te ondertekenen. Schipper Jans zal de opdracht hebben gekregen om zich op korte termijn aan te sluiten bij de ossenvloot. Deze zeilde in het vroege voorjaar naar Jutland om daar ossen in te schepen.

Schipper Jans had geluk met zijn Blokzijler schoonzoon: met name schippers uit deze plek waren goed vertegenwoordigd bij het transport vanuit Denemarken. Bovendien: ossen die over land werden gedreven, werden soms alsnog bij Hasselt of Zwolle ingeladen en naar Holland verscheept.

Langs Matrozenkerkhof en Jammerbocht

De Urker schipper was mogelijk eigenaar van een potschip, boeier of wijdschip – favorieten in de ossenhandel. Ook met een degelijk, zeewaardig schip, was de reis naar het Deense waddengebied niet zonder gevaar. De tocht naar de Sont duurde bij goede weersomstandigheden vier à vijf etmalen. Schipper Jans moest dan het Kattegat en Skagerrak passeren, met onheilspellende bijnamen als ‘Matrozenkerkhof’ en ‘Jammerbocht’.

Voor de ossen was de reis naar de Republiek al helemaal geen pretje.

“Vooral de zeeroute leverde bovendien oud-excrementische toestanden op, met een geurwaaier die ons aan de Arke Noachs herinnert. Soms begon de slachting al aan boord, door storm of met veepest als verstekeling. Veel voedsel kregen de dieren niet onderweg, maar voor hun zielsrust werd hun vaak bier voorgezet en als de storm echt erg was een maatje brandewijn.” – Atte Jongstra in NRC

Vetmesten

Na aankomst moesten de ossen eerst op krachten komen. In de weiden rondom de steden werden ze vetgemest. In het najaar werden de ossen op de markt te koop aangeboden en vervolgens òf geslacht, òf doorgevoerd naar de zuidelijke Nederlanden, en mogelijk nog verder, naar het Rijngebied.

In de 16de eeuw nam de macht van de Hanzesteden en het belang van de succesvolle handel met de Oostzee – bekend als de moedernegotie -, af; de handel verschoof naar Azië, Afrika en Amerika en steden als Amsterdam, Enkhuizen en Hoorn namen het voortouw. De moedernegotie vormde de basis voor een Gouden Eeuw. Zo leverden ossenhandelaren die tot de ‘Goede Mannen‘ van Amsterdam behoorden, slachtvee aan de VOC. 

Onder de ‘osseweyers’ bevond zich ook een zekere Hendrik Hooft, inderdaad, de latere Ambachtsheer van Urk. Hij liet een dubbel woonhuis op Herengracht 556 bouwen, aan de Gouden Bocht. 

Het vervoer van Deense ossen zal ook schipper Jans geen windeieren hebben gelegd. Wie weet liet schipper Jans ook een riant optrekje timmeren op zijn eiland?

Bron

W. Gijsbers, Kapitale ossen: de internationale handel in slachtvee in Noordwest-Europa (1300-1750), (Hilversum 1999)

Historische publicaties