De karpoes als nationaal hoofddeksel. Als het aan enkele nationaalsocialistische groepen had gelegen, was het unieke Urker ‘ruige mussie’ in de Tweede Wereldoorlog inderdaad een landelijk icoon geworden. Met name voor vrouwen en – pijnlijk genoeg – leden van de Nationale Jeugdstorm.

In 1939 is hij landelijk nieuws: Nederlands laatste ‘karpoetsenmaker’. Het gaat om de hoogbejaarde Albert Woord, die, zo schrijft journalist Fred Thomas, al vijftig jaar ‘knippend en stikkend met schaar, naald en palmplaat, het onafscheidelijke kommetje pruimsap op tafel, uit mooi, zwart lamsvel, met goudgeel zeemleer in zijn fatsoen versterkt, de Urker karpoetsen, de Volendammer “mussies” maakt.’
De 75-jarige Woord is de laatste ambachtsman die het vakgeheim van het knippen en stikken van de karpoes kent. Het hoofddeksel biedt vissers volgens Thomas de kans om te ‘flaneeren, de karpoets zwierig achteruit op hun blonde of rossige kruin, de braniekuif vrij.’
Oer-Hollandsche zeemansmuts
Onder de onderzoekers, journalisten en romantici die zich voor de oorlog naar het Zuiderzeegebied laten lokken om de verdwijnende cultuur vast te leggen, bevindt zich ook de Amsterdamse journalist Fred Thomas (1906 – 1959). Hij arriveert met een Volendammer botter of met ‘De Halve Maen’, de door hem aangekochte vissersjol uit Laaksum. Thomas is correspondent voor De Tijd en publiceert daarnaast verschillende boeken over zijn omzwervingen: Stervende binnenzee (1930), Wijkend water (1940) en De waterkant (1945). Daarnaast is hij secretaris van het Landelijk Comité tot Behoud van de Zuiderzee en voorzitter van de stichting Red Volendam.
Thomas is een groot fan van de Urker dracht en ziet met lede ogen hoe ‘bank na bank’ Urker kinderen in ‘confectie’ worden gestoken. Zelfs de karpoes dreigt uit te sterven, vervangen door petten en vilthoeden. En dat terwijl het volgens Thomas – die de volkskundige Dirk Jan van der Ven citeert – hét nationale hoofddeksel bij uitstek is. Deze ‘oer-Hollandsche zeemansmuts’ hield de overwinteraars op Nova Zembla warm en werd in 1625 door Constantijn Huygens beschreven in zijn gedicht Scheepspraet:
“k Heb te langh om Noord en Zuyen
By den Baes te Roer estaan
k Heb te veul gesnor van buyen
Over deze muts sien gaen!”
De belangstelling van Thomas blijft niet onopgemerkt. Kranten pikken zijn fascinatie op, en er ontstaat een ware rage, gevoed door een campagne om de karpoes als eeuwenoud stukje erfgoed van de ondergang te redden.
Karpoetsen-driemanschap
Een half jaar na de uitbraak van de oorlog wordt in het Amsterdamse Gildehuis een ‘karpoetsententoonstelling’ georganiseerd. De expositie, geopend op 7 december 1940, is samengesteld door het ‘karpoetsen-driemanschap’ Thomas, journalist Gerhard Werkman en winkelier en evenementenorganisator Frits Rolff.

Ondernemer Rolff laat zich door avondklokken en textielbonnen niet uit het veld slaan en opent in januari 1941 een ‘mode-cocktailbar’. Hier kunnen bezoekers bestaande kleding laten vermaken tot iets nieuws. De zakenman presenteert er zijn nieuwe ‘flatteus dames-hoofddeksel’, geïnspireerd door de Urker karpoes. Het is gemaakt van kurk, vilt, raffia en voorjaarsstoffen, en zal volgens Rolff succes boeken als ‘nieuwe, naar vaderlandsch motief geïnspireerde voorjaarshoedenmode’.
Ongezonde belangstelling
Het nationaalsocialisme heeft veel belangstelling voor het ‘volkseigene’, dat aansluit bij de bloed- en bodem gedachte van nazi-Duitsland. Het antisemitische Nationaal Front pleit voor eerherstel voor ‘ons nationale hoofddeksel bij uitstek’.
Volgens de spreekbuis Nederlandsch Dagblad is er maar één manier om de karpoes van de ondergang te redden, en dat is door -em te dragen. Als de auteur er tijdens spitsuur in de Kalverstraat mee paradeert krijgt hij nogal wat opmerkingen naar het hoofd geslingerd: “Daar heppie de U.K. 75 ook!”, ‘Man, je loopt voor scandaal!” en ‘Fakir!”
Een mode-redactrice stelt dat de karpoes niet geschikt is voor mannen, die zich met dit alternatief voor de deukhoed ‘te gauw gegeneerd’voelen. Voor vrouwen werkt het beter, meent ze. De karpoes biedt comfort, kan tegen een regenbuitje, is warm gevoerd en staat ‘bijna iedereen flatteus’.
Dat komt goed uit voor Rolff, die zijn ‘vrouwenkarpoes’ inmiddels op de handelsbeurs Leipziger Messe heeft gepresenteerd. Zijn stand is gedecoreerd met een foto van Urker vissers, plus een uitsnede van het gezicht van Jan Molenaar, uiteraard gekroond met authentieke karrepoes.
Urkermuts met oranjebol
De karpoes duikt steeds vaker op, want de Nationale Jeugdstorm, de Nederlandse tegenhanger van de Hitlerjugend, heeft -em als onderdeel van haar uniform geadopteerd. Dit bestaat uit een licht blauwe blouse, zwarte rok, zwarte stropdas en een muts met astrakan rand en oranje bodem. De ‘karpoets’ is voorzien van een blauw vignet met zeemeeuw. Dat het inderdaad om een variant op de Urker karpoes gaat blijkt uit de uitleg van propagandaleider Henk Rutgers: ‘[I]edereen kent ook de karpoets, de Urkermuts met den mooien oranjebol. Dat oranje geeft uitdrukking aan onze onvergankelijke trouw aan het verleden van ons land in zijn 80-jarigen strijd voor zijn vrijheid.’

Op films uit die tijd is te zien hoe leden van de Jeugdstorm, vrijwel zonder uitzondering kinderen van NSB-ers, de Hitlergroet uitbrengen en marcheren, getooid met ‘astrakanmuts’. Bijvoorbeeld in Den Haag in 1941 of op de Dam in januari 1942. In vrijwel elk verslag wordt de karpoes met enthousiasme genoemd, bijvoorbeeld als in 1943 de groep uit Dordrecht wordt omschreven: “Een schaar blozende Stormers, met de kapoets op de blonde koppen, die moedig en eerlijk de wereld inkeken. Neerlands nieuwe jeugd!”
De Jeugdstorm heeft tijdens de oorlog 12.000 tot 16.000 leden; er zijn dus vele duizenden karpoesen voor dit omstreden doel gefabriceerd! Niet op Urk, maar in kledingateliers, zoals ‘De Karpoets’ in Amsterdam.
Wederopstanding van de karpoes
Na 1945 vormt de karpoes-met-oranjebol een voorwerp van schaamte voor de voormalige Jeugdstormers. Af en toe duikt er nog eentje op,tegen absurde prijzen aangeboden op internationale veilingen.
Gelukkig wordt het ‘ruige mussie’ niet lang geassocieerd met Hitlers jeugd. Daarvoor heeft het te lang een plek in het bewustzijn als ‘zeemansmuts’ ingenomen. Jan Woord overlijdt in 1942. Inmiddels is het ‘Persianer bont’, het vacht van een ongeboren lam dat op een wrede manier in Australië wordt geproduceerd, niet langer beschikbaar. Even dreigt het doek voor de karpoes alsnog te vallen.
Gelukkig wordt een fabriek in Zwolle bereid gevonden de productie op zich te nemen. In de jaren 50 werpt Jelle Weerstand zich op vervangervan de oude Woord. Het alternatief voor de lamshuid, eerst ruige wol en later glad zwart laken, wordt goed genoeg bevonden door de flanerende Urkers. De karpoes, ooit bijna uitgestorven, maakt een heuse comeback als gelegenheidsdracht. Vandaag de dag is zij opnieuw een geliefd, zwierig symbool van identiteit, vakmanschap en traditie.
